ECLI:NL:RBDHA:2024:3274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling in het kader van terugkeerprocedures

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse vreemdeling die in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat de vreemdeling zich niet aan de vertrekplicht had gehouden en er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat de vreemdeling niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en eerder een terugkeerbesluit had ontvangen. Tijdens de zitting op 8 maart 2024, die via telehoren werd gehouden, werd de vreemdeling vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat er zicht op uitzetting naar Nigeria bestond. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de vreemdeling, die aanvoerde dat de maatregel onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat hij niet op de hoogte was van zijn vertrekplicht. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onzorgvuldig was en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat een lichter middel niet volstond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7756

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Tevens is daar een tolk verschenen. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen.
De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
2. Eiser voert aan dat de maatregel onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
Eiser is op 27 februari 2024 staande gehouden voorafgaand aan de oplegging van onderhavige maatregel van bewaring. Dit was hangende het door eiser ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2024. In die uitspraak is het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 24 oktober 2023, waarbij de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond is verklaard en aan eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, ongegrond verklaard. Door eiser is hoger beroep tegen deze uitspraak ingediend, dat op 28 februari 2024 ongegrond is verklaard. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichting Nederland te verlaten en verkeerde in de veronderstelling het hoger beroep in Nederland te mogen afwachten. Het is aan de staatssecretaris de vertrekplicht kenbaar te maken aan eiser en nu dit niet is gedaan, is sprake van een onzorgvuldige totstandkoming van de maatregel van bewaring.
2.1.
Eiser stelt daarnaast dat, nu eiser niet op de hoogte was van zijn vertrekplicht, grond 3c hem niet kan worden tegengeworpen.
3. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank overweegt eerst dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De rechtbank stelt voorts vast dat het besluit van 24 oktober 2023 ook gedurende de hoge beroepsprocedure materiele rechtskracht had, nu het op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en nergens uit blijkt dat de werking van het besluit door een rechterlijke uitspraak is geschorst. Eiser heeft derhalve sinds de bekendmaking van dit besluit aan eiser, geen rechtmatig verblijf. Inmiddels is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden. Dat eiser niet op de hoogte was van zijn vertrekplicht is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico dient te komen. De maatregel van bewaring is derhalve niet onzorgvuldig tot stand gekomen.
3.1.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3i, 4a, 4b en 4c aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Eiser heeft nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning immers niet aannemelijk gemaakt dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a). De staatssecretaris heeft daarnaast terecht aan eiser tegengeworpen dat aan eiser op 24 oktober 2023 een terugkeerbesluit is opgelegd en dat hij zich niet heeft gehouden aan de daaruit volgende plicht Nederland (en het Schengengebied) te verlaten (3c). Zoals reeds overwogen onder rechtsoverweging 2 slaagt de beroepsgrond dat eiser niet op de hoogte was van zijn vertrekplicht, niet. Deze grond is derhalve hem eveneens terecht tegengeworpen. Ten aanzien van zware grond 3i heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser meermaals duidelijk te kennen heeft gegeven niet terug te willen keren naar Nigeria en hier ook geen enkele actie toe heeft ondernomen (3i).
Verder overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris terecht heeft tegengeworpen dat eiser niet beschikt over een document in de zin van art. 4.21 Vb (4a), geen vaste woon- of verblijfplaats heeft nu eiser afhankelijk is van opvangvoorzieningen van het COa (4c) en dat eiser over onvoldoende middelen van bestaan beschikt (4d), nu eiser voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van het COa. De staatssecretaris heeft daarmee in de maatregel deugdelijk gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de grond 3b onbesproken.
Lichter middel
4. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht naar Nigeria. Eiser heeft immers meermaals verklaard niet terug te willen keren naar Nigeria. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft verder de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij en dat eiser indien nodig daarop kan terugvallen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
5. Verweerder heeft op dag drie een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek op 29 februari 2024. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2). De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken. Daarnaast is op 19 januari 2024 een laissez passer- aanvraag naar de Nigeriaanse autoriteiten verzonden en heeft de staatssecretaris ter zitting toegelicht dat eiser in dat kader op 14 maart 2024 aan de Nigeriaanse autoriteiten gepresenteerd zal worden. De rechtbank overweegt verder dat zicht op uitzetting naar Nigeria in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen. Van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting [1] . Nu eiser weigert medewerking te verrichten aan zijn uitzetting is ook daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven.
Conclusie en gevolgen
6. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210).