ECLI:NL:RBDHA:2024:322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
NL23.38217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met medische noodsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, die geen uitstel van vertrek heeft gekregen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker, die de Senegalese nationaliteit heeft, heeft eerder een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond is afgewezen. Hij verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij medische zorg nodig heeft die volgens hem niet toegankelijk is in Senegal.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker lijdt aan PTSS en andere psychische klachten, waarvoor hij onder behandeling is. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de Staatssecretaris terecht heeft afgewezen om uitstel van vertrek te verlenen, omdat verzoeker in staat wordt geacht om te reizen onder bepaalde voorwaarden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen acute medische noodsituatie is die zou vereisen dat verzoeker in Nederland blijft voor opvang.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in Senegal niet toegankelijk is. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter geen bindend oordeel geeft voor een eventueel bodemgeding en dat de beslissing op het bezwaar van verzoeker in Nederland mag worden afgewacht, maar dat dit niet betekent dat hij recht heeft op opvang.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38217

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2023 heeft verweerder de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ambtshalve afgewezen en verzoeker geen uitstel van vertrek verleend.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 27 december 2023, desgevraagd, een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft op 2 januari 2024 een schriftelijke reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In dat kader moet getoetst worden of de gevraagde voorziening toegewezen moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. Omdat uit het bericht van 19 december 2023 blijkt dat de opvang van verzoeker door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) op 4 januari 2024 zal worden beëindigd, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
4. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] en heeft de Senegalese nationaliteit. Hij heeft eerder, op 7 juli 2021, een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze asielaanvraag bij besluit van 5 juni 2023 als kennelijk ongegrond afgewezen. Daarbij heeft verweerder verzoeker evenwel voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de toepassing van artikel 64 van de Vw ambtshalve afgewezen. Daar legt verweerder het volgende aan ten grondslag. Uit het advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 30 oktober 2023 volgt dat verzoeker onder meer PTSS met depressieve klachten heeft die gepaard gaan met suïcidaliteit en auditieve hallucinaties. Hiervoor krijgt verzoeker begeleiding van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Voorts gebruik hij als medicatie olanzapine, paroxetine en promethazine. Volgens het BMA zal zich bij het uitblijven van de noodzakelijke medische behandeling naar verwachting binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden een medische noodsituatie voordoen. Verzoeker is niet in staat is om te reizen, tenzij hij direct na de reis fysiek kan worden overgedragen aan een psychiater van het Fann National University Hospital Center, Centre Hospitalier National Universitaire De Fann, in Dakar. Daarnaast wordt geadviseerd om verzoeker tijdens de reis te laten begeleiden door een psychiatrisch verpleegkundige. Verzoeker is vervolgens door verweerder bij brief van 31 oktober 2023 in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat de noodzakelijke medische zorg in Senegal voor hem niet toegankelijk is. Daar is verzoeker volgens verweerder niet in geslaagd en daarom heeft verweerder bij het bestreden besluit besloten dat verzoeker geen uitstel van vertrek wordt verleend.
6. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en te bepalen dat hij de beslissing op het bezwaar in Nederland mag afwachten. Daartoe betoogt verzoeker dat de noodzakelijke medische zorg in Senegal voor hem niet toegankelijk is. In dat kader is onder meer van belang dat hij louter ongeschoold werk kan verrichten en van de inkomsten uit deze werkzaamheden de zorgkosten niet kan dragen. Voor zover van belang heeft verzoeker ook een prijsindicatie van de benodigde medicijnen overgelegd. Daarnaast heeft verzoeker geen familie om op terug te vallen aangezien zij hem vanwege zijn homoseksuele geaardheid niet accepteren. Uit het bericht van verzoeker van 21 december 2023 begrijpt de voorzieningenrechter dat het verzoek om een voorlopige voorziening er mede toe strekt dat verzoeker wil worden aangemerkt alsof op hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw van toepassing is, zodat hij recht op opvang blijft behouden.
7. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
8. Niet in geschil is dat zich een medische noodsituatie binnen de eerdergenoemde indicatieve termijn zal voordoen bij het uitblijven van de noodzakelijke medische behandeling(en). Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich evenwel terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker desondanks niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Uit het BMA-advies van 30 oktober 2023 volgt namelijk dat verzoeker in staat wordt geacht om te reizen indien wordt voldaan aan de door het BMA geadviseerde voorwaarden. Gesteld noch gebleken is dat hieraan niet zal worden voldaan door verweerder. Verzoeker heeft geen medische documenten overgelegd waaruit blijk dat hij niet in staat is om te reizen.
9. Daarnaast heeft verweerder zich naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. De noodzakelijke medische behandeling is volgens de beschikbare landeninformatie namelijk aanwezig in Senegal. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoeker er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat deze zorg voor hem niet toegankelijk is. Verweerder heeft daarbij gewezen op paragraaf A3/7.1.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Hieruit volgt dat de omstandigheid dat een vreemdeling enkel aangeeft dat de kosten voor een medische behandeling hoog zijn of dat de plek waar de medische behandeling kan plaatsvinden ver weg is van de woonplaats van de vreemdeling, onvoldoende reden vormt om een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Met de prijsindicatie van zijn medicijnen van 2007 en de enkele stelling dat de zorginstelling ver verwijderd is van zijn woonplaats, heeft verzoeker dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de zorg voor hem niet toegankelijk is. Nu de stelling dat verzoeker enkel ongeschoolde arbeid kan verrichten en daarmee de zorg niet kan bekostigen, niet is onderbouwd en verzoeker ook anderszins geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, kan er niet zonder meer van uit worden gegaan dat de medische zorg voor hem ontoegankelijk is in Senegal. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de stelling dat verzoeker geen hulp van zijn familie kan krijgen vanwege zijn homoseksuele geaardheid, niet leidt tot een ander oordeel. Daartoe acht de voorzieningenrechter redengevend dat deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 23 augustus 2023 reeds heeft geoordeeld dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig is. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 oktober 2023 staat het besluit in de asielprocedure in rechte vast. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich gelet op het vorenstaande terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker dus niet behoort tot een van de in artikel 3, derde lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) genoemde categorieën asielzoekers die recht hebben op opvang in een opvangvoorziening. Geen van de in artikel 3, derde lid en onder f, g en h, van de Rva genoemde situaties zijn in het geval van verzoeker aan de orde. Het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het besluit tot afwijzing van de (ambtshalve) toepassing van artikel 64 van de Vw, heeft tot gevolg dat verzoeker de beslissing op zijn bezwaar in Nederland af mag wachten. Dit betekent echter niet dat door het indienen van een dergelijk verzoek ook de rechtsgevolgen van het besluit worden opgeschort, noch brengt dit met zich dat verzoeker rechtmatig in Nederland verblijft. Het indienen van het verzoek heeft dus niet tot gevolg dat verzoeker recht heeft op verstrekkingen zoals opvang.
11. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 22 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1015), volgt dat verweerder dan in beginsel niet gehouden kan worden tot het verlenen van opvang in de situaties die niet zijn voorzien in de Rva. Dit is alleen anders als sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van een acute medische noodsituatie die aansluit bij de omstandigheden vermeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de Rva en daarom direct gerelateerd is aan de aan het COA uitdrukkelijk toegekende bevoegdheid. Het COA kan dus onder zeer bijzondere omstandigheden besluiten om de verstrekkingen, hoewel daarop geen aanspraak bestaat, voort te zetten. Het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat van zulke bijzondere omstandigheden sprake is.
12. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een acute medische noodsituatie die tot opvang moet leiden, beoordeelt verweerder volgens het door hem gevoerde beleid of de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke dan wel lichamelijke schade. Dat die situatie zich voordoet, behoeft niet aan het onthouden van opvang in de weg te staan, als de vreemdeling aanspraak heeft op een voorziening in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw, die het intreden van de gevolgen van het achterwege laten van medische behandeling voorkomt (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2328).
13. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat er zich een dergelijke acute medische noodsituatie voor zal doen die ertoe noopt dat verzoeker wordt toegelaten tot de opvang dan wel dat deze moet worden voortgezet. Het BMA-advies van 30 oktober 2023 biedt hiervoor onvoldoende grond. Hieruit blijkt namelijk enkel dat er zich bij het uitblijven van een medische behandeling voor verzoekers klachten binnen de indicatieve termijn naar verwachting een medische noodsituatie zal voordoen, maar niet dat door de beëindiging van de verstrekkingen een acute medische noodsituatie ontstaat. Dit volgt ook niet uit de overgelegde brief van 12 oktober 2022 van [naam 2] (psychiater) en [naam 3] (sociaal psychiatrisch verpleegkundige) en uit de melding calamiteiten van het COA van 5 december 2023. Niet gesteld is dat de behandeling zonder opvang van het COA niet mogelijk is en evenmin volgt dit uit de overgelegde stukken. De voorzieningenrechter stelt bovendien vast dat voornoemde brief van 12 oktober 2022 inmiddels is verouderd en dus geen inzicht geeft in de huidige stand van zaken. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat verzoeker op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw recht heeft op de medisch noodzakelijke zorg. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat sprake is van een acute medische noodsituatie als de opvang wordt beëindigd.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.