ECLI:NL:RBDHA:2024:3176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
C/09/638625 / HA RK 22-472
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling Nederlanderschap van kinderen op basis van Ghanese erkenning

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 februari 2024, is het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van twee kinderen, ingediend door hun vader en moeder, afgewezen. De kinderen, wonende in Ghana, stelden dat zij het Nederlanderschap bezaten op basis van de erkenning door hun vader, die Ghanese nationaliteit heeft. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat er naar Ghanese recht familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan die gelijk zijn aan de rechtsgevolgen van een Nederlandse erkenning. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de geboorteaktes van de kinderen, waarop de vader als zodanig is vermeld, maar heeft geconcludeerd dat deze enkele vermelding niet voldoende is om te spreken van een juridische erkenning volgens de Ghanese wetgeving. De IND had eerder al geconcludeerd dat de kinderen niet in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit, en de rechtbank heeft deze conclusie onderschreven. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie die stelt dat de registratie van de vader op de geboorteakte niet automatisch leidt tot een juridische erkenning van het vaderschap. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen bewijs is van een naamgevingsceremonie of andere relevante feiten die zouden wijzen op een erkenning volgens Ghanese gewoonterecht. De rechtbank heeft het verzoek dan ook afgewezen, met de overweging dat de kinderen geen Nederlanderschap ontlenen aan hun vader.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 22-472
Zaaknummer: C/09/638625
Datum beschikking: 29 februari 2024

Beschikking op het op 17 november 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[kind 1] en [kind 2] ,

hierna: de kinderen,
wonende te Ghana,
en
[man] ,
hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. J. van Koesveld te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen ‘de IND’),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. R.Y. Reckers.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 9 juni 2023 van de IND, met bijlagen;
- de brief van 10 juli 2023 van verzoekers;
- de brief van de officier van justitie van 29 november 2023.
Op 21 december 2023 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van verzoekers en J. Reckers namens de IND.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben om op de zitting aanwezig te zijn.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van de kinderen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

- De man is in 1945 in [geboorteplaats 1] , Goudkust, geboren.
- Blijkens een uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP) heeft de man zich voor het eerst op 27 november 1979 in Nederland gevestigd.
- Uit de BRP blijkt dat de man op [huwelijksdag] 1983 te Accra, Ghana, gehuwd is met [naam 1] , welk huwelijk op 4 december 2001 door echtscheiding is ontbonden.
- De man is bij Koninklijk Besluit van 19 april 1990 genaturaliseerd.
- Een ‘certified copy of entry in register of births’ uitgegeven op 22 april 2014 vermeldt de geboorte van [kind 2] op [geboortedag 1] 1996 te [geboorteplaats 2] , Greater Accra, Ghana. De geboorte is op 20 november 1996 geregistreerd in het betreffende ‘Register of Births’. Op deze akte staat als vader de man geregistreerd met de Ghanese nationaliteit en als moeder [naam 2] met de Ghanese nationaliteit. Als informant op de akte staat de moeder geregistreerd.
- Een ‘certified copy of entry in register of births’ uitgegeven op 22 april 2014 vermeldt de geboorte van [kind 1] op [geboortedag 2] 2000 te [geboorteplaats 3] , Accra, Ghana. De geboorte is op 14 november 2000 geregistreerd in de ‘Register of Births’. Op deze akte staat als vader de man geregistreerd met de Ghanese nationaliteit en als moeder [naam 2] met de Ghanese nationaliteit. Als informant op de akte staat de moeder geregistreerd.
- Op 25 april 2022 hebben de kinderen bij de Nederlandse ambassade in Accra, Ghana, een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend.
- Bij besluit van 11 mei 2022 is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken besloten de aanvraag voor een Nederlands paspoort niet in behandeling te nemen. Uit het besluit blijkt dat de reden hiervoor is dat de kinderen niet in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Hierbij is overwogen dat ten tijde van de erkenning op 29 maart 2019 de kinderen reeds meerderjarig waren, zodat de erkenning geen nationaliteitsgevolgen met zich brengt.

Beoordeling

Het verzoek is gegrond op artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Op basis van dit artikel is de rechtbank enkel bevoegd om tot vaststelling van het Nederlanderschap van een persoon over te gaan of tot vaststelling dat die persoon het Nederlanderschap niet bezit. De rechtbank kan niet het Nederlanderschap verlenen.
In geschil is of de kinderen in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. De vraag die in dat kader allereerst moet worden beantwoord, is of een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen de kinderen en de man, waarvan de rechtsgevolgen overeenkomen met de rechtsgevolgen in familierechtelijke zin van de (toenmalige) Nederlandse erkenning. Daarvoor is hier relevant of dit (mede) is gebeurd door de (enkele) vermelding van de man als de vader van de kinderen bij de registratie van hun geboorteaktes.
Volgens verzoekers zijn – samengevat – de kinderen in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. De man staat namelijk op beide geboorteaktes als de vader vermeld. Reeds door deze vermelding bij de registratie van de geboortes van beide kinderen, zijn zij, naar Ghanees (gewoonte)recht, in familierechtelijke betrekking tot de man komen te staan. Verzoekers menen dat dit de enige en juiste uitleg is van de Ghanese geboorteaktes. Eerdere jurisprudentie op dit punt is onjuist, dan wel achterhaald. Mocht de rechtbank echter wel aansluiten bij die jurisprudentie, dan is ook aan de daarin gestelde aanvullende voorwaarden voor erkenning naar Ghanees gewoonterecht voldaan.
Volgens de IND heeft – samengevat – naar Ghanees recht, en evenmin naar Ghanees gewoonterecht, erkenning plaatsgevonden. Dit volgt uit vaste jurisprudentie. De IND concludeert dan ook dat de kinderen niet in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar Ghanees recht is er, buiten huwelijk tussen de ouders en buiten adoptie, sprake van een familierechtelijke betrekking tussen een man en een kind als:
  • De man samen met de moeder aangifte van de geboorte doet en de geboorteakte samen met de moeder ondertekent, dan wel een verklaring aflegt in de voorgeschreven vorm waarin hij erkent de vader van het kind te zijn (artikel 9 van de Ghanese ‘Registration of Births and Deaths Act 1965’);
  • De man het kind krachtens gewoonrecht heeft erkend.
De rechtbank stelt vast dat in de jurisprudentie – zowel in civielrechtelijke als bestuursrechtelijke procedures – meerdere malen is aangenomen dat de enkele vermelding van een man op een Ghanese geboorteakte onvoldoende is om aan te nemen dat er vanaf dat moment sprake is van een naar Ghanees recht ontstane familierechtelijke betrekking die gelijk is aan een erkenning naar Nederlands recht.
Dit mede omdat de ambtenaar van de burgerlijke stand in Ghana slechts registreert wat hem door de aangever wordt medegedeeld. De in de geboorteakte op te nemen gegevens worden door hem niet op juistheid gecontroleerd, zoals ook volgt uit het door de verzoekers overgelegde IJI-advies van 4 september 2020. Ook het IJI meent dat de enkele vermelding als vader onvoldoende is om zonder meer als juridisch vader te kunnen worden aangemerkt. Hoewel door die vermelding wel sprake is van een vermoeden dat de man de vader is, kan deze registratie niet als doorslaggevend worden aangemerkt (zie in dit verband ook de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2018:9000). De rechtbank ziet in dat wat door verzoekers naar voren is gebracht dan ook geen redenen om af te wijken van dit in de jurisprudentie gevormde uitgangspunt en ziet ook geen aanleiding om zoals door verzoekers is verzocht op dit punt nog nader advies te laten uitbrengen door het IJI, evenmin ten aanzien van het hierna volgende.
Volgens het in de jurisprudentie gevormde uitgangspunt voor erkenning naar Ghanees gewoonterecht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State: ECLI:NL:RVS:2017:678 en de uitspraak van deze rechtbank: ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6198 en de uitspraak van het gerechtshof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2021:510) kan een man pas als juridisch vader worden aangemerkt als voldaan is aan enkele voorwaarden. Dit is – anders dan verzoekers betogen – in lijn met het door hen overgelegde IJI-advies. Hoewel een ‘acknowledgement of paternity’ naar gewoonterecht, volgens dit advies, niet aan enige vorm is gebonden, is wel vereist dat een schriftelijke of mondelinge verklaring of gedraging wordt verricht waaruit die erkenning van het vaderschap blijkt. De verklaring van de man over de erkenning en de verklaring van de moeder over het vaderschap zijn tezamen in het bijzonder van belang voor het vaststellen van deze acknowledgement. De naam van de man als vader op de akte alléén, zoals verzoekers betogen, is echter ook hier niet voldoende om te kunnen spreken over acknowledgement of paternity. Er zal meer moeten zijn, zo volgt ook uit de door verzoekers aangehaalde Children’s Act. Daarin is onder andere bepaald dat een naamgevingsceremonie in het Ghanese recht als het belangrijkste bewijs geldt dat een erkenning door de vader van het kind inderdaad heeft plaatsgevonden en dat het kind bij de familie van de vader hoort.
De rechtbank sluit dus aan bij het in de jurisprudentie gevormde uitgangspunt dat voor erkenning naar Ghanees gewoonterecht als relevante feiten en omstandigheden worden beschouwd:
1) de vraag of een naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden;
2) vermelding van de vader op de geboorteakte;
3) het verzorgen en onderhouden van het kind;
4) verklaring van de moeder omtrent het vaderschap van de man.
Volgens verzoekers is, subsidiair, naast sub 2, ook sprake van de andere relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank kan hen hierin niet volgen. Zo onderbouwen de door verzoekers overgelegde foto’s niet dat een naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden en een verklaring van de moeder over het vaderschap van de man heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen. Daar komt bij dat de man tijdens de minderjarigheid van de kinderen grotendeels in Nederland verbleef, terwijl de kinderen in Ghana verbleven, zodat hij ze feitelijk niet of nauwelijks heeft verzorgd. Dat hij ze wel financieel heeft onderhouden, zoals de verzoekers naar voren hebben gebracht, is evenmin komen vast te staan. De internationale bankoverschrijvingen die zij hebben overgelegd onderbouwen dit niet; die zijn enkel verricht vanaf dat de kinderen meerderjarig zijn.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat naar Ghanees recht familierechtelijke betrekkingen tot stand zijn gekomen waarvan de rechtsgevolgen overeenkomen met de rechtsgevolgen in familierechtelijke zin van een Nederlandse erkenning. Ook anderszins is niet gebleken dat het vaderschap van de man over de kinderen is vastgesteld. De kinderen ontlenen dan ook geen Nederlanderschap aan de man. Het verzoek om vast te stellen dat de kinderen het Nederlanderschap bezitten zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
*
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.M. Vingerling, L. Koper en A.M. van der Vliet, rechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 februari 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!