ECLI:NL:GHDHA:2021:510

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
200.257.763/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldige erkenning van een kind naar Ghanees recht en inschrijving in het Nederlandse register van geboorten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van de erkenning van een kind door de man naar Ghanees recht. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank om de erkenning van zijn kind, geboren in Ghana, te laten inschrijven in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 25 september 2019 het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) om advies gevraagd over de erkenningsprocedures volgens Ghanees recht. Het IJI heeft in een deskundigenrapport van 4 september 2020 uiteengezet dat de erkenning van een kind in Ghana kan plaatsvinden op basis van een geboorteakte of een verklaring volgens gewoonterecht. Het hof heeft vastgesteld dat de geboorteakte van het kind gebreken vertoont en dat de man niet als 'informant' op de akte is vermeld, wat volgens Ghanees recht noodzakelijk is voor een rechtsgeldige erkenning. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de man, gezien de omstandigheden van de zaak, voldoende bewijs heeft geleverd dat hij naar Ghanees gewoonterecht de erkenning van het kind rechtsgeldig heeft verricht. Het hof heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om de geboorteakte van het kind in te schrijven en een latere vermelding van de erkenning toe te voegen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het verzoek van de man is gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.257.763/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 18-5159
Zaaknummer rechtbank : C/09/556703
Beschikking van de meervoudige kamer van 24 maart 2021
in de zaak van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D. Vurdelja te Den Haag.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
 [naam kind] ,
wonende te [woonplaats] , Ghana,
hierna ook te noemen: [het kind] ;
 de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,
zetelend te Den Haag,
hierna te noemen: de ambtenaar.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 25 september 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:2501), waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) verzocht antwoord te geven op de in die beschikking in rechtsoverweging 13 geformuleerde vragen. Iedere verdere beslissing is aangehouden tot 28 december 2019 pro forma in afwachting van het deskundigenbericht van het IJI.
1.2
Bij het hof is ingekomen het deskundigenbericht van het IJI d.d. 4 september 2020 met als bijlagen het rapport van de door het IJI geraadpleegde correspondent en het addendum bij het rapport van de correspondent.
1.3
Bij journaalbericht van 12 oktober 2020 heeft de man gereageerd op bovengenoemd deskundigenbericht, met bericht dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan.
1.4
Bij journaalbericht van 13 oktober 2020 heeft de ambtenaar gereageerd op bovengenoemd deskundigenbericht, met bericht dat een nadere mondelinge behandeling van de zaak niet noodzakelijk is.
1.5
Gelet op het bovenstaande doet het hof de zaak schriftelijk af en is de uitspraak bepaald op heden.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
Zoals uit de tussenbeschikking van 25 september 2019 volgt, moet het hof allereerst beoordelen of de man [het kind] in Ghana naar Ghanees recht rechtsgeldig heeft erkend. Daartoe heeft het hof een aantal vragen gesteld aan het IJI, die zijn beantwoord in genoemd rapport van 4 september 2020.
2.2
Blijkens het deskundigenbericht van het IJI van 4 september 2020 kent het Ghanese recht een vorm van ‘erkenning’ die te begrijpen is als een rechtsfiguur op grond waarvan een familierechtelijke betrekking kan ontstaan tussen een kind en een vader. Erkenning vindt plaats als a) uit de geboorteakte duidelijk blijkt dat de man die als vader vermeld is, dat ook als zodanig ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft verklaard of b) een krachtens gewoonterecht afgelegde verklaring dat hij de vader van het kind is.
Uit het rapport van de door het IJI geraadpleegde correspondent, maakt het IJI op dat de moeder en de man gezamenlijk ‘informants’ hadden moeten zijn, wil de erkenning van het kind geschieden door middel van de registratie van de geboorteakte. Uit de tussenbeschikking van dit hof van 25 september 2019 maakt het IJI op dat de man niet als ‘informant’ (aangever) op de geboorteakte is vermeld, maar alleen als vader. De op [datum] 1997 gemaakte geboorteakte is in dat geval niet voldoende om te oordelen dat sprake is geweest van een rechtsgeldige erkenning naar Ghanees recht door de man. Een gebrek in de geboorteakte kan uitsluitend worden hersteld via de voorgeschreven wijze in Section 30 van de ‘Registration of Births and Deaths Act, 1965, Act 301’. Dit komt neer op een wijziging door de Ghanese ‘Births and Deaths Registry’. De affidavits van de vrouw en de verklaring van de man kunnen volgens het rapport van de correspondent van het IJI niet de geboorteakte wijzigen.
De grondwet van Ghana erkent in artikel 11 lid 2 en 3 het Afrikaanse gewoonterecht als een aanvullende bron van het Ghanese recht. Erkenning van een kind dat buiten huwelijk van de moeder en de vader wordt geboren is naar Ghanees gewoonterecht rechtens mogelijk. De
acknowledgement of paternity(‘erkenning’) naar gewoonterecht is niet aan enige vorm gebonden en kan volgen uit mondelinge of schriftelijke verklaring, of gedragingen waaruit erkenning blijkt. Naar Ghanees recht brengt de
acknowledgement of paternitymee dat tussen de erkenner en het desbetreffende kind een afstammingsrelatie ontstaat. Het kind wordt als een wettig kind van de erkenner aangemerkt en de erkenner wordt geacht vanaf dat moment voor het kind ook onderhoud te betalen. De verklaring van de man over de erkenning en de verklaring van de moeder over het vaderschap zijn tezamen in het bijzonder van belang voor het vaststellen van
acknowledgement of paternity. De naam van de man als vader op de geboorteakte alleen is niet voldoende om te kunnen spreken over
acknowledgement of paternity. De naamgevingsprocedure en het verzorgen en het onderhouden van het kind lijken aanvullende omstandigheden te zijn (aanwijzingen) die moeten worden meegenomen, maar zijn ook niet constitutief.
Indien echter een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap plaatsvindt met behulp van een DNA-test, dan is de uitslag van deze test doorslaggevend en niet de bovenvermelde omstandigheden.
2.3
De man is van mening dat dient te worden geconcludeerd dat hij naar Ghanees gewoonterecht zowel de biologische als de juridische vader is van [het kind] . De relevante omstandigheden voor erkenning naar Ghanees gewoonterecht zijn volgens de man:
1) de vader staat als vader vermeld op de geboorteakte van [het kind] van [datum] 1997;
2) de vader en de moeder van [het kind] hebben schriftelijk verklaard dat de vader de biologische vader is van [het kind] alsook de erkenner is van [het kind] ten tijde van haar geboorte;
3) [het kind] draagt de achternaam van de vader, namelijk ‘ [achternaam] ’;
4) de vader heeft te allen tijde [het kind] verzorgd waar nodig en wat van een vader mag worden verwacht;
5) de vader laat met zijn doorzettingsvermogen en zijn geduld ten aanzien van het instellen van verschillende procedures omtrent de erkenning van [het kind] zien dat hij voor haar rechten opkomt en die rechten probeert te verwezenlijken.
Aan de hierboven genoemde omstandigheden dient bijzondere betekenis te worden toegekend ten aanzien van het Ghanese gewoonterecht inzake rechtsgeldige erkenning.
2.4
De ambtenaar stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op juiste gronden tot haar oordeel is gekomen, en dat de tegen haar overwegingen aangevoerde grieven in het licht van hetgeen gewisseld is in deze procedure, niet kunnen slagen. Volgens de ambtenaar bevestigt het rapport hetgeen de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen. Het enkele feit dat naar Ghanees recht een man in een geboorteakte als de vader van een kind staat vermeld, is niet voldoende om aan te nemen dat tussen die man en het kind een familierechtelijke betrekking bestaat die op één lijn gesteld kan worden met een familierechtelijke betrekking, welke naar Nederlands recht ontstaat als gevolg van de erkenning door een man van een kind. De affidavits van de vrouw en de verklaring van verzoeker zijn blijkens het rapport niet afdoende om de geboorteakte te wijzigen, en kunnen ook niet als bewijs dienen dat de man ten overstaan van de Ghanese ambtenaar van de burgerlijke stand zou hebben verklaard [het kind] te erkennen. In het verlengde hiervan stelt de ambtenaar dat, nu er geen Ghanese erkenningsakte is, ook niet voor recht verklaard kan worden dat deze erkenningsakte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in de registers van de burgerlijke stand. De ambtenaar voert verder aan dat de naam van de man als vader op de geboorteakte blijkens het rapport op zichzelf ook niet voldoende is om te kunnen aannemen dat er sprake is van een gewoonterechtelijke erkenning. Volgens de ambtenaar heeft geen naamgevingsprocedure plaatsgevonden. Een eventuele DNA-test waaruit zou blijken dat de man de biologische vader van [het kind] is, kan, naar de ambtenaar begrijpt, in ieder geval niet dienen als bewijs dat er een gewoonterechtelijke erkenning heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de man ter zitting van 7 augustus 2019 duidelijk aangegeven dat geen gewoonterechtelijke erkenning heeft plaatsgevonden. Hoewel een biologisch vaderschap naar de ambtenaar begrijpt wel relevant kan zijn in een ‘judicial determination of paternity’ op grond van sections 40-42 van de Children’s Act, is niet gebleken dat een dergelijke procedure heeft plaatsgevonden in Ghana.
Oordeel hof
2.5
Aan de vraag of een buitenlands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, ingevolge artikel 10:101 BW in verbinding met artikel 10:100 BW in Nederland wordt erkend, gaat de vraag vooraf of een dergelijk(e) rechtsfeit of rechtshandeling in het buitenland daadwerkelijk tot stand is gekomen. Deze preliminaire kwestie komt, zoals al is overwogen, in het onderhavige geval neer op de vraag of de man [het kind] in Ghana naar Ghanees recht rechtsgeldig heeft erkend.
2.6
Op basis van de overgelegde stukken gaat het hof ervan uit dat naar Ghanees recht sprake is van een rechtsgeldige erkenning van een kind als a) uit de geboorteakte duidelijk blijkt dat de man die als vader vermeld is, dat ook als zodanig ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft verklaard of b) sprake is van een krachtens gewoonterecht afgelegde verklaring dat hij de vader van het kind is.
2.7
Op grond van het deskundigenbericht en de daarbij gevoegde bijlagen stelt het hof vast dat de geboorteakte van [datum] 1997 in dat opzicht gebreken vertoont en daarom als zodanig onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een rechtsgeldige erkenning van [het kind] door de man. Deze gebreken zijn nadien niet op rechtsgeldige wijze hersteld. Hieruit volgt dat het verzoek van de man, inhoudende dat een verklaring voor recht wordt afgegeven dat de buiten Nederland opgemaakte akte van erkenning, betreffende de erkenning van [het kind] door verzoek op [datum] 1997, overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door de bevoegde instantie is opgemaakt en naar haar aard vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand, zal worden afgewezen.
2.8
Met betrekking tot vraag of de man [het kind] naar Ghanees gewoonterecht heeft erkend volgt het hof hetgeen daarover in het deskundigenbericht van het IJI, met de bijgevoegde bijlagen is beschreven, een en ander zoals hiervoor onder 2.2 van deze beschikking is vermeld. Bij de beoordeling of naar Ghanees gewoonterecht een rechtsgeldige erkenning van [het kind] door de man heeft plaatsgevonden zijn naar het oordeel van het hof de volgende omstandigheden van belang:
a. a) de man staat als vader vermeld in de geboorteakte van [het kind] ;
b) de moeder van [het kind] heeft verklaard dat de man de vader is van [het kind] ;
c) de man heeft verklaard dat hij de vader is van [het kind] ;
d) de man heeft een gemeenschappelijke huishouding gevoerd met de moeder;
e) onweersproken is dat de man [het kind] altijd heeft verzorgd en onderhouden;
f) [het kind] draagt de achternaam van de man en deze naam is in de geboorteakte geregistreerd.
Het hof merkt hierbij nog op dat de omstandigheid dat geen zogenoemde naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden, niet betekent dat een erkenning volgens gewoonterecht daarom niet heeft plaatsgevonden. Een naamgevingsprocedure is immers een van de aanwijzingen om te kunnen vaststellen of een erkenning heeft plaatsgevonden.
2.9
Het hof is van oordeel dat de man, gelet op bovengenoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, genoegzaam heeft aangetoond dat naar het Ghanese gewoonterecht de erkenning van [het kind] door de man rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat daarmee vaststaat dat naar Ghanees recht [het kind] in juridische zin afstamt van de man.
2.1
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft nog aangevoerd dat, nu er geen Ghanese erkenningsakte is, ook niet voor recht verklaard kan worden dat deze erkenningsakte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in de registers van de burgerlijke stand. Het hof zal deze verklaring voor recht niet afgeven. Het hof acht echter wel toewijsbaar het verzoek van de man om de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag te gelasten de geboorteakte van [het kind] in te schrijven in het register van geboorten van de gemeente Den Haag en te gelasten dat de ambtenaar een latere vermelding van de erkenning aan de nog in te schrijven geboorteakte van [het kind] toevoegt. Het hof is van oordeel dat, wanneer uit bepaalde betrouwbare (gelegaliseerde) documenten en andere bescheiden kan worden afgeleid dat in het buitenland een rechtshandeling of rechtsfeit heeft plaatsgevonden zonder dat deze rechtshandeling of dit rechtsfeit door een ter plaatse bevoegde instantie is neergelegd in een akte, en deze rechtshandeling of dit rechtsfeit aldaar als rechtsgeldig wordt beschouwd, de erkenningsregel van art. 10:101 BW, naargelang de omstandigheden van het geval, analoog wordt toegepast (vgl. Asser/Vonken 10-II 2016/351). Het hof ziet geen grond om anders te oordelen over een erkenning die vóór de inwerkingtreding van artikel 10:101 BW heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de geboorteakte van [het kind] , die gecertificeerd en gelegaliseerd dient te zijn, vatbaar is voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand, met vermelding van erkenning door de man.
2.11
Mitsdien wordt als volgt beslist.

3.De beslissing in hoger beroep

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2019 en opnieuw beschikkende:
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag de gecertificeerde en gelegaliseerde geboorteakte van [naam kind] , geboren op [geboortedatum] 1996 te Ghana, in te schrijven in het register van geboorten van de gemeente Den Haag;
gelast dat de ambtenaar een latere vermelding van de erkenning aan de nog in te schrijven geboorteakte van [het kind] toevoegt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, J.M. van de Poll en F.A.M. Schoenmaker, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier en is op 24 maart 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.