ECLI:NL:RBDHA:2024:3143
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- C.I.H. Kerstens-Fockens
- M.J.J. Roks
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag in het kader van Dublin-regelgeving
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 maart 2024 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De opposant, die op 10 juni 2023 asiel heeft aangevraagd, werd geconfronteerd met de mededeling dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank had eerder, op 30 november 2023, het beroep van de opposant ongegrond verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De opposant voerde in verzet aan dat hij niet de kans had gekregen om zijn standpunt tijdens een zitting nader toe te lichten en dat de rechtbank niet had mogen oordelen zonder zitting. Hij verwees naar recente jurisprudentie die volgens hem relevant was voor zijn zaak. De rechtbank oordeelde echter dat de opposant niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak terecht was en dat het verzet ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat de Dublin-claim tijdig was ingediend en dat de argumenten van de opposant niet voldoende waren om aan te tonen dat de rechtbank niet zonder zitting had mogen oordelen. De beslissing van de rechtbank om het verzet ongegrond te verklaren, betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.