2.1.Verweerder heeft de verblijfsvergunning ingetrokken vanaf 18 maart 2023, omdat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarde waaronder de vergunning is verleend. Niet wordt betwist dat de relatie met mevrouw [naam] op die datum is beëindigd. Er is daarom ook geen sprake meer van een beschermenswaardig gezins- of familieleven voor eiser. Ook is eiser te kort in Nederland om een beroep te kunnen doen op beschermenswaardig privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM valt in het nadeel van eiser. Tot slot kan eiser geen rechten ontlenen aan het Turks Associatieverdrag (Besluit nr. 1/80), omdat hij niet ten minste één jaar bij dezelfde werkgever heeft gewerkt en zijn er geen sprake van bijzondere omstandigheden om af te wijken van de beleidsregels en het bezwaar van eiser toch gegrond te verklaren.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Het besluit van verweerder tot intrekking van de verblijfsvergunning is onevenredig hard en hij had de omstandigheden van de relatie tussen eiser en zijn ex-partner bij zijn besluit moeten betrekken. Er was geen sprake van een gelijkwaardige relatie, hij moest zijn woning verlaten. In het kader van artikel 6 van het Besluit nr. 1/80 moet waarde worden gehecht aan de omstandigheid dat hij hier nu al 9 woont en werkt. Daarbij heeft eiser een beroep op gedaan op het gelijkheidsbeginsel en verwezen naar een soortgelijke zaak (in de procedure van de vreemdeling met V-nummer: 284.131.3182). Ook is verwezen naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de zaken ‘
Unal’en ‘
Gülbahce’en de uitspraak van de hoogste bestuursrechtervan 9 juni 2016. Met betrekking tot artikel 8 van het EVRM is van belang dat eiser in Nederland werkt en woont en het centrum van zijn leven heeft verplaatst naar Nederland. Daarmee zijn de banden met Turkije niet sterker dan die met Nederland. Tot slot heeft verweerder eiser ten onrechte niet gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Intrekking verblijfsvergunning
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de verblijfsvergunning van eiser heeft ingetrokken. Niet in geschil is dat de relatie tussen eiser en zijn ex-partner is beëindigd op 18 maart 2023. Daarmee voldoet eiser niet meer aan de voorwaarde waaronder de vergunning is verleend.De door eiser genoemde omstandigheden die zich tijdens de relatie zouden hebben voorgedaan doen aan vorenstaande niet af.
Artikel 6 van het Besluit nr. 1/80
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 6 van het Besluit nr. 1/80. Niet is gebleken dat eiser ten minste één jaar in dienst is geweest bij dezelfde werkgever. Daarnaast is niet gebleken dat hem bij de zaak waar hij nu werkt nog één jaar werkgelegenheid is geboden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, nu het in de zaak waar eiser naar heeft verwezen, in tegenstelling tot de onderhavige zaak, ging om een vreemdeling die wél één jaar bij dezelfde werkgever in dienst was en was de vreemdeling ook na dat jaar nog bij die werkgever in dienst was. Er is dus geen sprake van vergelijkbare zaken. Dit geldt ook voor eisers beroep op de arresten van het HvJEU in de zaken ‘
Unal’ en ‘
Gülbahce’. Ook daar hadden de desbetreffende vreemdelingen, in tegenstelling tot eiser, wél meer dan één jaar bij dezelfde werkgever hebben gewerkt. Om diezelfde reden gaat ook het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2016 niet op.
Privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM
7. Bij de beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het privéleven van de vreemdeling rechtvaardigt, dient er een ‘fair balance’ te worden gevonden tussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang van de Staat anderzijds. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstraf impliceert dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend dient te toetsen.