ECLI:NL:RBDHA:2024:3120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL23.29826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake premature ingebrekestelling asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 26 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft eiser op 13 februari 2023 geïnformeerd dat hij per 26 januari 2023 in de nationale procedure is opgenomen, na het verstrijken van de overdrachtstermijn aan Italië volgens de Dublinverordening. Eiser heeft op 24 augustus 2023 de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en heeft op 19 september 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de beslistermijn rechtsgeldig heeft verlengd met negen maanden, zoals toegestaan onder artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hierdoor is de ingebrekestelling van 24 augustus 2023 prematuur ingediend.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, en verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29826

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Procesverloop

Eiser heeft op 26 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
De staatssecretaris heeft eiser op 13 februari 2023 op de hoogte gesteld dat hij met ingang van 26 januari 2023 is opgenomen in de nationale procedure, na het verlopen van een overdrachtstermijn aan de Italiaanse autoriteiten in het kader van de Dublinverordening.
Bij brief van 24 augustus 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 19 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
7. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 26 maart 2022. Omdat de Italiaanse autoriteiten niet binnen de termijn van twee maanden op het overnameverzoek hebben gereageerd, is Italië met ingang van 25 juli 2022 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiser. Bij brief van 13 februari 2023 heeft de staatssecretaris eiser medegedeeld dat hij alsnog per 26 januari 2023 in de nationale procedure is opgenomen. Dit betekent dat Nederland met ingang van 26 januari 2023 verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag. De beslistermijn van zes maanden is daarmee aangevangen op 26 januari 2023 en zou aanvankelijk verstrijken op 26 juli 2023.
8. De staatssecretaris heeft, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen, waarop op 27 september 2022 nog niet was beslist, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 24 augustus 2023 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
9. Het beroep is, gelet op het voorgaande, kennelijk niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.