ECLI:NL:RBDHA:2024:3022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
NL23.24410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde A. Salim, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag was ingediend op 3 februari 2023, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, aangezien de staatssecretaris pas na de ingebrekestelling op 8 augustus 2023 in gebreke is gesteld. Eiseres heeft tijdig beroep ingesteld op 24 augustus 2023, en de rechtbank verklaart het beroep gegrond.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris niet-ontvankelijkheid van het beroep van de minderjarige kinderen van eiseres aanvoert, maar dit wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling rechtsgeldig was en dat de beroepsgronden tijdig zijn ingediend. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat bij overschrijding van deze termijn een dwangsom van € 100 per dag verbeurt, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 en moet het griffierecht van € 184 worden vergoed.

De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op 1 maart 2024. Eiseres en haar minderjarige kinderen hebben recht op een tijdige beslissing op hun aanvraag, en de rechtbank benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24410

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nr]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam kinderen]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A. Salim).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door [naam referent] (referent) ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis ten behoeve van eiseres en de minderjarige kinderen van eiseres en referent.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift primair op het standpunt dat het beroep van de minderjarige kinderen van eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van een ingebrekestelling. Verder dient het beroep ten aanzien van eiseres niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van beroepsgronden. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. Het is niet in geschil dat eiseres op 8 augustus 2023 verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Deze ingebrekestelling heeft betrekking op de door referent ingediende aanvraag. Deze aanvraag ziet ook op de minderjarige kinderen van eiseres en referent. De rechtbank acht het in dat geval niet noodzakelijk dat ook ingebrekestellingen namens de minderjarige kinderen worden verzonden. Tot slot overweegt de rechtbank dat namens eiseres op 7 september 2023 en derhalve tijdig, beroepsgronden zijn ingediend.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. De aanvraag is ingediend op 3 februari 2023. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 4 augustus 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 8 augustus 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 24 augustus 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Eiseres verzoekt aan de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren en verweerder te veroordelen in de proceskosten, waaronder het door eiseres betaalde griffierecht.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
7. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
8. In zijn verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat hij voornemens is om herstelverzuim te bieden om de aanvraag compleet te maken. Vervolgens is mogelijk nader onderzoek nodig. Om die reden verzoekt verweerder aan de rechtbank om een nadere beslistermijn van twintig weken te bepalen. De rechtbank acht deze termijn niet onredelijk. Anders dan zittingsplaats Arnhem kiest deze zittingsplaats er niet voor om in dergelijke gevallen in beginsel een nadere beslistermijn van acht weken op te leggen, die echter wordt verlengd tot twintig weken als verweerder alsnog nader onderzoek aanbiedt. Deze benadering gaat er namelijk van uit dat er mogelijk geen nader onderzoek nodig is, terwijl er in dit stadium geen aanknopingspunten zijn om dat aan te nemen. Daarnaast biedt deze benadering niet meteen duidelijkheid aan partijen over de termijn waarop er alsnog een besluit moet worden genomen.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag ten behoeve van eiseres en de minderjarige kinderen van eiseres en referent;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.