In deze zaak heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde A. Salim, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag was ingediend op 3 februari 2023, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, aangezien de staatssecretaris pas na de ingebrekestelling op 8 augustus 2023 in gebreke is gesteld. Eiseres heeft tijdig beroep ingesteld op 24 augustus 2023, en de rechtbank verklaart het beroep gegrond.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris niet-ontvankelijkheid van het beroep van de minderjarige kinderen van eiseres aanvoert, maar dit wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling rechtsgeldig was en dat de beroepsgronden tijdig zijn ingediend. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat bij overschrijding van deze termijn een dwangsom van € 100 per dag verbeurt, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 en moet het griffierecht van € 184 worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op 1 maart 2024. Eiseres en haar minderjarige kinderen hebben recht op een tijdige beslissing op hun aanvraag, en de rechtbank benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen in bestuursrechtelijke procedures.