In deze zaak hebben eisers, waaronder een referent en zijn minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is op 12 december 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn werd verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 12 juni 2023 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, hebben eisers de staatssecretaris op 24 juli 2023 in gebreke gesteld en op 15 augustus 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat eisers recht hebben op een dwangsom voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat er een dwangsom van € 100 per dag verbeurd wordt, met een maximum van € 7.500. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten van € 437,50 aan eisers, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184.
De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel en openbaar gemaakt. Eisers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.