In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is op 30 december 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is echter verlengd met drie maanden, waardoor de staatssecretaris uiterlijk op 30 juni 2023 een besluit had moeten nemen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 3 juli 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 2 augustus 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. Eiseres verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de verbeurde dwangsommen vast te stellen en de staatssecretaris op te dragen om binnen vier weken na de uitspraak een besluit bekend te maken. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de staatssecretaris aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 437,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.