In deze zaak heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde A. Salim, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor haar en haar minderjarige kinderen. De aanvraag is ingediend op 9 december 2022, en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door verweerder verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 9 juni 2023 viel. Echter, verweerder heeft geen besluit genomen, en eiseres heeft op 23 augustus 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gedaan.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder in gebreke is gebleven. Eiseres verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de verbeurde dwangsommen vast te stellen en verweerder op te dragen om binnen twee weken na de uitspraak een besluit bekend te maken. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.