ECLI:NL:RBDHA:2024:293
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Op 3 november 2023 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken.
De rechtbank overweegt dat, op basis van artikel 8:54 van de Awb, het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser niet heeft gereageerd op herhaaldelijke verzoeken om te bevestigen of hij het beroep wenst in te trekken. Aangezien eiser het beroep niet ondubbelzinnig heeft ingetrokken, moet de rechtbank het beroep alsnog beoordelen. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat het bestreden besluit inmiddels is ingetrokken. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Aangezien het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, bestaat er geen reden meer om het verzoek om een voorlopige voorziening te behandelen. Dit verzoek wordt eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, omdat het intrekken van het bestreden besluit is gelegen in het verstrijken van de overdrachtstermijn, wat geen aanleiding geeft voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van A.E. Wadman, griffier, en is openbaar gemaakt op 15 januari 2024.