In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is op 7 december 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is echter verlengd met drie maanden, waardoor de staatssecretaris uiterlijk op 7 juni 2023 een besluit had moeten nemen. Aangezien er geen besluit is genomen, is de staatssecretaris op 31 juli 2023 in gebreke gesteld. Eiseres heeft op 22 augustus 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is, omdat er meer dan twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de verbeurde dwangsommen vast te stellen en de staatssecretaris op te dragen om binnen twee weken na de uitspraak een besluit bekend te maken. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een bijzonder geval en legt een langere beslistermijn op dan de standaard twee weken. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres.