ECLI:NL:RBDHA:2024:2927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL23.23976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is op 7 december 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is echter verlengd met drie maanden, waardoor de staatssecretaris uiterlijk op 7 juni 2023 een besluit had moeten nemen. Aangezien er geen besluit is genomen, is de staatssecretaris op 31 juli 2023 in gebreke gesteld. Eiseres heeft op 22 augustus 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is, omdat er meer dan twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de verbeurde dwangsommen vast te stellen en de staatssecretaris op te dragen om binnen twee weken na de uitspraak een besluit bekend te maken. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een bijzonder geval en legt een langere beslistermijn op dan de standaard twee weken. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23976

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Noslin).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door [naam referent] (referent) ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis ten behoeve van eiseres en de kinderen van eiseres en referent.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Referent heeft de aanvraag ingediend op 7 december 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 7 juni 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Verweerder is op 31 juli 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 22 augustus 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Eiseres verzoekt aan de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen om binnen twee weken na het gegrond verklaren van het beroep een besluit bekend te maken. Daarnaast verzoekt eiseres aan de rechtbank om te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden. Tot slot verzoekt eiseres aan de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. In zijn verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat nader onderzoek vooralsnog niet nodig is in deze zaak. Om die reden verzoekt verweerder aan de rechtbank om een nadere beslistermijn van vier weken te bepalen. De rechtbank acht deze termijn niet onredelijk.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. Eiseres verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.