ECLI:NL:RBDHA:2024:292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.18528 en NL23.18529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Op 26 oktober 2023 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken.

De rechtbank overweegt dat, op basis van artikel 8:54 van de Awb, het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser niet heeft gereageerd op herhaaldelijke verzoeken om te bevestigen of het beroep moet worden ingetrokken. Hierdoor moet de rechtbank het beroep alsnog beoordelen. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien het bestreden besluit is ingetrokken. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Aangezien het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, bestaat er ook geen reden om het verzoek om een voorlopige voorziening te behandelen. De rechtbank besluit dat zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, omdat de intrekking van het bestreden besluit voortkwam uit het verstrijken van de overdrachtstermijn, wat geen aanleiding geeft voor vergoeding van kosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.18528 en NL23.18529
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. P.J.P. Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk ervoor verantwoordelijk is.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit op 26 oktober 2023 ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] is bepaald dat de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek kan sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3.1
Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedure aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
4. In artikel 6:19, zesde lid, van de Awb is bepaald dat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg staat aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
4.1
Verweerder heeft het besluit ingetrokken en zal de asielaanvraag van eiser in de nationale asielprocedure behandelen, omdat de overdrachtstermijn bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening is verstreken. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser niet heeft gereageerd op herhaaldelijke berichten van de rechtbank waarin hem werd verzocht te laten weten of hij het beroep wenst in te trekken. Aangezien eiser het beroep tegen het bestreden besluit hiermee niet ondubbelzinnig heeft ingetrokken, moet de rechtbank dit beroep alsnog beoordelen.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser nog een belang, als bedoeld in artikel 6:19, zesde lid, van de Awb, heeft bij een beoordeling van zijn beroep, aangezien het bestreden besluit inmiddels is ingetrokken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken, onvoldoende aanleiding vormt om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan. [2] Daarom moet het beroep vanwege het ontbreken van (proces)belang bij een rechterlijke beoordeling van het bestreden besluit niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Nu op het beroep is beslist, bestaat er geen reden meer om het verzoek om een voorlopige voorziening te behandelen. Dit verzoek moet daarom ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn niet-ontvankelijk.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder de proceskosten van eiser te laten vergoeden. De reden voor het intrekken van het bestreden besluit is gezien de brieven van verweerder van 24 en 26 oktober 2023 gelegen in het verstrijken van de overdrachtstermijn. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter is geen sprake van tegemoetkoming in de situatie waarin verweerder de asielaanvraag in behandeling neemt vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn, aangezien het in zulke gevallen gaat om een veranderende omstandigheid die zich ten tijde van het besluit niet voordeed. [3] Er bestaat daarom geen aanleiding om verweerder tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van A.E. Wadman, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:906.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1704, waar verweerder ook naar heeft verwezen.