ECLI:NL:RBDHA:2024:2910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL23.11592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. Eiser heeft op 4 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 19 januari 2024 in de algemene procedure buiten behandeling gesteld, omdat eiser met onbekende bestemming zou zijn vertrokken. Eiser heeft echter betoogd dat hij bij zijn familie verblijft en niet met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft op 20 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag buiten behandeling heeft gesteld. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij nog in contact staat met de autoriteiten of dat hij een adres heeft doorgegeven. De rechtbank heeft ook overwogen of er sprake is van Bahaddar-omstandigheden, die een schending van artikel 3 van het EVRM zouden kunnen voorkomen. De rechtbank concludeert dat er geen dergelijke omstandigheden zijn, aangezien eiser in 2021 naar Syrië is teruggekeerd en kennelijk heeft ingeschat dat het veilig voor hem was om daar te zijn.

Wat betreft het beroep niet-tijdig beslissen, oordeelt de rechtbank dat de ingebrekestelling van 27 maart 2023 prematuur was, omdat de beslistermijn rechtsgeldig was verlengd. Het beroep met zaaknummer NL23.11592 wordt niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep met zaaknummer NL24.2846 ongegrond wordt verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.11592, NL24.2846 en NL24.2847
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 4 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 19 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, W. Alfarhat als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1992. Op 4 september 202 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Per brief van 17 november 2022 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat de beslistermijn met 9 maanden is verlengd tot 1 december 2023.
2.1.
Op 27 maart 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat er nog niet op zijn aanvraag was beslist. Op 18 oktober 2023 meldde het COA dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft op 22 december 2023 een voornemen uitgebracht, ertoe strekkende dat de asielaanvraag buiten behandeling zou worden gesteld omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Bij zienswijze van 4 januari 2024 heeft eiser betoogd dat niet is aangetoond dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Ook heeft hij verweerder opnieuw in gebreke gesteld. Verweerder heeft op 19 januari 2024 het bestreden besluit geslagen, inhoudende dat de asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt niet met onbekende bestemming te zijn vertrokken, maar bij zijn familie in [plaats] te verblijven. Voor zover er toch wordt uitgegaan dat hij met onbekende bestemming is vertrokken, moet de rechtbank zich ervan vergewissen dat hij door het besluit niet in een situatie terecht komt in strijd met artikel 3 van het EVRM. [1] Volgens eiser is dat wel aannemelijk omdat hij uit Syrië komt. Ook vraagt eiser om een proceskostenvergoeding, nu verweerder op het beroep heeft beslist.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Nu eiser ter zitting is verschenen en heeft aangegeven een oordeel te willen over zijn beroep, neemt de rechtbank procesbelang aan.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de asielaanvraag buiten behandeling gesteld. In de zienswijze op het voornemen heeft de gemachtigde van eiser enkel gesteld dat niet is aangetoond dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, maar geen adres doorgegeven of aangegeven dat hij nog steeds in contact was met eiser. Daar komt bij dat de gemachtigde van eiser ter zitting aangaf dat eiser weliswaar sinds [geboortedag] 2024 bij zijn familie in [plaats] verbleef, maar dat hij ten tijde van het indienen van de zienswijze ook niet wist waar eiser was. De rechtbank zal zich dan ook niet meer inhoudelijk over het asielrelaas buigen en slechts afwegen of er onmiskenbaar een schending van artikel 3 van het EVRM dreigt als eiser terug moet keren naar Syrië.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022 [2] volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar tegen Nederland [3] , om schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen (hierna: Bahaddar-omstandigheden). Het is aan de rechtbank om te beoordelen of zich Bahaddar-omstandigheden voordoen, in het licht van wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, het standpunt van de staatssecretaris daarover en wat algemeen bekend is over het land van herkomst. De achterliggende gedachte van deze beoordeling is dat een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer altijd moet worden voorkomen.
7.1.
Eiser heeft in de correcties en aanvullingen van 25 juli 2023 aangegeven bang te zijn vanwege zijn christelijke geloof te worden gedood. Ter zitting heeft eiser hierover verteld dat er soms problemen zijn met moslims, met name de zeer gelovige moslims. Ook heeft eiser aangegeven zich er altijd van bewust te zijn dat christenen een minderheid zijn in Syrië. Verder heeft eiser aangegeven dienstplichtig te zijn [4] , maar niet te zijn opgeroepen voor de reservistendienst. [5] Ook heeft eiser aangegeven na 2011 Syrië te hebben verlaten en te zijn teruggekeerd. [6] Op grond van het aanmeldgehoor en naar aanleiding van de verklaringen van eiser ter zitting betrof hier een bezoek in 2021 aan zijn zus die in de Verenigde Arabische Emiraten verblijft.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich geen Bahaddar-omstandigheden voor. Door in 2021 weer terug te keren naar Syrië na zijn bezoek aan de Verenigde Arabische Emiraten heeft eiser kennelijk ingeschat dat het voor hem veilig is om (weer) in Syrië te zijn. Gelet op het landenbeleid Syrië, waar verweerder ter zitting op heeft gewezen, blijkt niet onmiskenbaar uit het dossier dat eiser bij uitzetting wordt onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
7.3.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eiser een nieuwe asielaanvraag kan indienen en dat, zoals ter zitting is besproken, verweerder deze aanvraag als een eerste aanvraag zal behandelen.
Beroep niet-tijdig beslissen
8. Ten aanzien van de ingebrekestellingen overweeg de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van deze zittingsplaats heeft verweerder met de WBV 2022/22 rechtsgeldig de beslistermijn voor asielaanvragen met 9 maanden verlengd. [7] De ingebrekestelling van 27 maart 2023 is daarom prematuur en het beroep niet-tijdig beslissen met zaaknummer NL23.11592 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De tweede ingebrekestelling van 4 januari 2024 is wel tijdig ingediend, maar er is daarna geen beroep niet tijdig ingesteld bij de rechtbank voordat op de aanvraag van eiser werd beslist. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep met zaaknummer NL23.11592 is niet-ontvankelijk. Het beroep met zaaknummer NL24.2846 is ongegrond. Nu er op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopig voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege een gebrek aan connexiteit.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer NL23.11592 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met zaaknummer NL24.2846 ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag van de Rechten voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664.
3.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 (Bahaddar t. Nederland).
4.Vertaald formulier schriftelijk gehoor, vragen 15, 16 en 53 tot en met 59.
5.Vertaald formulier schriftelijk gehoor, vragen 60 tot en met 63.
6.Vertaald formulier schriftelijk gehoor, vragen 28 tot en met 30.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5514, 13 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA::2023:10517, 29 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18340.