ECLI:NL:RBDHA:2024:2854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL24.3006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure zonder beëdigde tolk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 26 januari 2024 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte dat hij voldoende was geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring, en voerde aan dat er geen beëdigde tolk was gebruikt tijdens de communicatie met de autoriteiten, wat volgens hem leidde tot een gebrek aan rechtsbescherming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in het kader van de ophouding is verhoord, maar dat hem enkele mededelingen zijn gedaan in het Engels. Eiser betwistte dat hij deze taal voldoende beheerst en stelde dat verweerder had moeten zorgen voor een beëdigde tolk in het Algerijns-Arabisch. De rechtbank oordeelde dat de gebreken in het voortraject niet tot onrechtmatigheid van de bewaring leidden, omdat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij in zijn belangen was geschaad door het gebruik van een niet-beëdigde tolk.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de verweerder wel in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 februari 2024 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.3006
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. S.T.C. Rebergen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. H. Loth, als waarnemer voor de gemachtigde van eiser. Als tolk is verschenen B. el Manouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
Het voortraject
2. Eiser voert aan dat een medewerkster van de Koninklijke Marechaussee hem in het kader van de ophouding enkele mededelingen heeft gedaan in het Engels. In het proces- verbaal van ophouding van 25 januari 2024 (model M105-A) is vermeld dat eiser het Engels voldoende beheerst. Eiser betwist dit. Hij stelt dat verweerder gebruik had moeten maken van een beëdigde tolk in het Algerijns-Arabisch. Ook voert hij aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom van een dergelijke tolk geen gebruik is gemaakt.
3. De rechtbank stelt vast dat in model M105-A is vermeld dat eiser niet is verhoord in het kader van de ophouding, maar dat hem slechts enkele mededelingen zijn gedaan. Dit is
gedaan in het Engels. Vermeld is dat eiser en de verbalisante deze taal voldoende beheersen. De rechtbank heeft geen reden om hier aan te twijfelen. Gelet op deze omstandigheden is het niet nodig geweest om een tolk in te schakelen. De beroepsgrond faalt.
4. Eiser voert aan dat ook het gehoor voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring niet heeft plaatsgevonden met behulp van een beëdigde tolk in het Algerijns- Arabisch. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet verder is gezocht naar een dergelijke tolk. Hiertoe was volgens verweerder nog voldoende tijd. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom het gehoor heeft plaatsgevonden met behulp van een tolk die niet-beëdigd is in het Algerijns-Arabisch. Van deze tolk is ook geen verklaring omtrent het gedrag opgevraagd. Eiser stelt dat er communicatieproblemen zijn geweest met de gebruikte tolk. Volgens eiser heeft ook de tolk zich in die zin uitgelaten tegenover de verbalisant die het gehoor afnam.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring (model M110) van 26 januari 2024 blijkt dat de oorspronkelijk gereserveerde en beëdigde tolk in het Algerijns-Arabisch niet beschikbaar was. Deze tolk was gereserveerd via Global Tolk. Vanwege spoed en het feit dat via Global Tolk geen (andere) beëdigde tolk in het Algerijns-Arabisch beschikbaar was, is toen via Livewords1 gebruik gemaakt van achtereenvolgens twee tolken die niet-beëdigd waren in deze taal. Naar het oordeel van de rechtbank levert de enkele mededeling van deze strekking geen deugdelijke motivering voor het gebruik van tolken die niet beëdigd zijn in het Algerijns-Arabisch. Zo is niet toegelicht waarom geen beëdigde tolk in het Algerijns- Arabisch beschikbaar was. Evenmin is vermeld welke inspanningen zijn verricht om alsnog een dergelijke tolk te verkrijgen. Daardoor is niet na te gaan of voldaan is aan de voorwaarde van spoed2. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder geen nadere toelichting heeft gegeven omtrent de niet-overgelegde verklaring omtrent het gedrag. Eén en ander levert gebreken in het voortraject op.
6. Een gebrek in het voortraject maakt de bewaring pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dat gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser niet concreet heeft toegelicht op welke wijze hij in zijn belangen is geschaad door het feit dat gebruik is gemaakt van een tolk die niet beëdigd is in het Algerijns-Arabisch. Voorts is uit de model M110 onvoldoende gebleken van een evident gebrekkige communicatie tussen eiser en de tolk, als gevolg waarvan eiser niet in staat zou zijn geweest om zijn verklaringen volledig en helder over te brengen. Op één en ander is niet van invloed dat de tolk geen verklaring omtrent het gedrag heeft overgelegd. Verder heeft te gelden dat eiser - zoals hierna blijkt - de gronden van de maatregel niet heeft betwist en dat er een risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de geconstateerde gebreken in het voortraject niet tot de onrechtmatigheid van het bestreden besluit leiden. De ernst van deze gebreken wegen immers niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend.
1. De rechtbank is uit algemene bron bekend met het feit dat Livewords thans Acolad is geheten.
2 als bedoeld in artikel 28 van de W et beëdigde tolken en vertalers
Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft aangetoond dat hij aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vb heeft voldaan. Immers, bij de uitreiking van de maatregel heeft verweerder geen schriftelijk stuk, in een taal die eiser verstaat, aan eiser verstrekt, waarin hij op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring, van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen het bestreden besluit en om gratis rechtsbijstand en consulaire bijstand te vragen. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van het bestreden besluit, maar tot een belangenafweging.3 Deze belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
8. Verweerder heeft aan eiser de maatregel van bewaring op schrift verstrekt. Daarin zijn de redenen voor de bewaring vermeld. Aan de hand van het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel, heeft eiser kunnen begrijpen waarom hij in bewaring werd gesteld. Met eiser is toen namelijk, met behulp van een tolk, gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder heeft eiser bijstand gehad van een raadsman, die namens hem ook tijdig beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Uit model M110 blijkt voorts dat eiser is gewezen zijn recht op consulaire bijstand. Uit zijn reactie op deze informatie blijkt duidelijk dat eiser van dit recht geen gebruik wenste te maken. Aldus is niet gebleken dat eiser in zijn belang is geschaad doordat hij niet schriftelijk, in het Algerijns-Arabisch of in een andere taal die hij verstaat, is voornoemde aspecten is geïnformeerd. Overigens ligt in dit geconstateerde gebrek geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat sprake is van een opeenstapeling van gebreken, die zou moeten leiden tot een zwaardere weging van de belangen van eiser. Uit de jurisprudentie in dit verband is namelijk af te leiden dat de opeenstapeling alleen geldt voor gebreken die zich in het voortraject hebben voorgedaan.4 Een gebrek ten aanzien van artikel
5.3
van het Vb valt daar niet onder.5
De grondslag voor de maatregel van bewaring
10. Eiser heeft de rechtmatigheid van de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, niet betwist. De rechtbank is niet gebleken dat deze grondslag en de motivering daarvoor onjuist is. Deze grondslag is al voldoende om daarop het bestreden besluit te baseren. Hetgeen eiser over de grondslagen van de maatregel van bewaring overigens heeft aangevoerd, behoeft dan geen bespreking meer. De beroepsgrond faalt.
De gronden van de maatregel van bewaring
11. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3 Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
4 Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 23 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1687, en van 24 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885.
5 Zie uitspraak in voetnoot 3, rechtsoverweging 10.
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
12. Ter zitting heeft verweerder grond onder 4e prijsgegeven. Eiser heeft de resterende gronden niet betwist. Van enige onrechtmatigheden op dit punt is de rechtbank ambtshalve niet gebleken.
Het lichter middel
13. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om zijn gestelde longproblemen en alcoholgebruik mee te wegen bij de beoordeling van de belangen. Volgens hem lijdt het bestreden besluit om die reden aan een motiveringsgebrek.
14. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van model M110 vast dat eiser afdoende in de gelegenheid is gesteld om te verklaren over zijn persoonlijke omstandigheden. In dat verband heeft eiser verteld over zijn longklachten en zijn alcoholgebruik. Uit het model M110 valt evenwel op te maken dat eiser in deze omstandigheden geen belemmering ziet om de vreemdelingenbewaring te ondergaan. Hij heeft desgevraagd aangegeven dat verweerder in die omstandigheden geen aanleiding hoeft te zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van de vreemdelingenbewaring. Gelet hierop heeft verweerder in het bestreden besluit kunnen volstaan met de enkele motivering dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
15. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Gelet op de geconstateerde gebreken in rechtsoverweging 5. veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.