ECLI:NL:RBDHA:2024:2827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
23/1696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering ongegrond verklaard; loonindexcijfer niet van toepassing

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.C.D. Klaassen, had beroep ingesteld tegen het besluit van 19 januari 2023, waarin het Uwv het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond had verklaard, maar haar arbeidsongeschiktheid op 14,54% had vastgesteld. Eiseres stelde dat haar medische situatie onvoldoende was erkend en dat het loonindexcijfer van december 2022 in aanmerking moest worden genomen voor de berekening van haar uitkering.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen de klachten van eiseres, zowel lichamelijk als psychisch, adequaat hebben beoordeeld en dat er geen reden is om aan de juistheid van hun oordelen te twijfelen. De rechtbank oordeelt dat de arbeidsdeskundige bij zijn berekening van de verdiencapaciteit terecht is uitgegaan van het loonindexcijfer van mei 2022, aangezien het eerste arbeidsdeskundig onderzoek op 18 januari 2022 heeft plaatsgevonden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op de gevraagde WIA-uitkering. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1696 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay.

Inleiding

In het besluit van 25 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 31 maart 2022 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Aan dit besluit liggen de rapporten van de primaire verzekeringsarts van 22 mei 2022 en van de arbeidsdeskundige van 23 mei 2022 ten grondslag.
In het besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard in zoverre dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld tot 14,54%. Aan dit besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 20 december 2022 en van de arbeidsdeskundige b&b van 18 januari 2023 ten grondslag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Eversteijn.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Eiseres voert in beroep aan dat verweerder haar medische situatie onvoldoende heeft
erkend. Zij is namelijk meer beperkt dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is aangenomen. Eiseres heeft zowel lichamelijke als geestelijke klachten. De lichamelijke klachten zien voornamelijk op bekkeninstabiliteit, rugklachten, nek-, schouder-, hand- en armklachten, benauwdheid, kortademigheid en duizeligheid. Eiseres heeft ook last van incontinentieklachten. Het gebruik van incontinentiemateriaal is geen oplossing, bovendien veroorzaakt het chronische infecties.
De verzekeringsarts b&b heeft zijn standpunt over de incontinentie onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd. De psychische klachten van eiseres bestaan voornamelijk uit post traumatische stresssyndroom (PTSS, jeugdtrauma), een depressieve stoornis en angstklachten. Volgens een verwijzing naar de IGGZ is inmiddels sprake van een burn-out.
1.2
Eiseres voert verder aan dat de arbeidsdeskundige b&b bij zijn berekening van de verdiencapaciteit had moeten uitgaan van het loonindexeringscijfer van december 2022, omdat het arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar is gedateerd op 18 januari 2023. Voorts is volgens eiseres het enkele feit dat sanitair aanwezig is, onvoldoende om te kunnen spreken van een voor eiseres werkbare situatie.
2. Verweerder heeft in beroep het bestreden besluit gehandhaafd.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt.
Medisch onderzoek
3.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluit omtrent arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft op 22 mei 2022 een rapport opgesteld. Dit rapport is gebaseerd op dossierstudie en een fysiek spreekuur op 20 mei 2022. De verzekeringsarts b&b heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiseres. Een hoorzitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Uit het medisch rapport van 20 december 2022 blijkt dat de verzekeringsarts de klachten van eiseres en de opgevraagde informatie heeft meegenomen in zijn beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts b&b aspecten van de medische situatie van eiseres onjuist heeft vastgesteld of gemist. Het betoog slaagt niet.
3.4
De rechtbank is verder van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Er zijn veel beperkingen voor de klachten van eiseres in de FML aangenomen. De primaire verzekeringsarts heeft in verband met de lichamelijke klachten beperkingen aangenomen in rubrieken 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen). Eiseres is beperkt geacht in het zitten gezien de coccygodynie. Verder zijn beperkingen aangenomen voor rug-, nek-, schouder-, hand- en armklachten, zoals trillingen op de rug, frequent buigen, zwaar duwen, trekken, tillen, dragen lopen, traplopen, klimmen, staan, geknield en gebogen werk. Over het gehoorverlies in de linkeroor, heeft de primaire verzekeringsarts gemotiveerd dat het gesprek goed te voeren was, ondanks het corona scherm dat nog op het bureau van de onderzoekskamer staat. In rubriek 3 (fysieke omgevingseisen) is eiseres beperkt geacht ten aanzien van geluidsbelasting (geen werk in lawaai). Over de kortademigheid heeft de primaire verzekeringsarts gemotiveerd dat tijdens het gesprek de kortademigheid niet was te merken en dat eiseres in ieder geval niet in behandeling is. De primaire verzekeringsarts heeft over de duizeligheidsklachten gemotiveerd dat de klachten orthostatische kenmerken lijken te hebben, zonder concrete beperkingen.
Ook de verzekeringsarts b&b motiveert over de duizeligheid, dat ondanks dat bij lichamelijk onderzoek geen teken van duizeligheid was gebleken, een beperking hiervoor is vastgesteld, namelijk geen werk met verhoogd valgevaar (rubriek 1). Voorts wordt het feit dat eiseres drie keer besmet is geraakt door het coronavirus en dat zij hieraan klachten heeft overgehouden bevestigd door beide verzekeringsartsen.
3.5
Met de incontinentieklachten is rekening gehouden door een beperking op te nemen ten aanzien van sanitair gebruik. De primaire verzekeringsarts heeft tevens gemotiveerd dat bij regelmatig wisselen van de verbanden geen aanleiding is voor infecties. Het betoog van (gemachtigde van) eiseres dat eiseres moet worden vergeleken met een Alzheimer patiënt, volgt de rechtbank niet. Daarvoor is de verwijzing naar de eigen ervaring van gemachtigde van onvoldoende gewicht. De rechtbank acht de toelichting ter zitting dat met betrekking tot de bekkeninstabiliteit de uroloog eiseres heeft aangeraden om een recafem tampon te gebruiken en dat eiseres het gebruik van incontinentiematerieel dient te optimaliseren duidelijk en inzichtelijk.
3.6
De rechtbank is tevens van oordeel dat de beroepsgronden met betrekking tot de psychische klachten van eiseres geen reden zijn om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Over de PTSS (jeugdtrauma), depressie van matige ernst en smetvrees (obsessieve-compulsieve stoornis), motiveert de verzekeringsarts b&b dat geen sprake is van een uitzonderingscategorie volgens het Schattingsbesluit. Er is tevens geen sprake van een ernstige psychiatrische stoornis. Voorts heeft de primaire verzekeringsarts gemotiveerd dat gezien de voorgeschiedenis van eiseres de psychische klachten van eiseres plausibel zijn, maar dat uit het dagverhaal niet naar voren komt dat het tot specifieke belemmeringen leidt. Verder is eiseres ook nog niet in behandeling, althans nog niet rondom de datum in geding. Ook is informatie opgevraagd en ontvangen. Deze was gericht op het verkrijgen van informatie over burn-out. De verzekeringsarts b&b motiveert dat overspanning voor te stellen is gezien de vele klachten waar eiseres mee komt. Hij motiveert dat met de klachten van eiseres rekening is gehouden.
3.7
Eiseres heeft geen (nieuwe) medische stukken overlegd die kunnen leiden tot een ander oordeel. Het betoog slaagt aldus niet.
Arbeidsdeskundig onderzoek
4. De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiseres zijn vastgesteld, in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Daartoe overweegt zij dat de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 18 januari 2023 de betreffende knelpunten heeft beoordeeld en heeft toegelicht waarom de functies geschikt zijn voor eiseres. Deze toelichting is voor de rechtbank begrijpelijk.
Indexering maatmanloon
5. De rechtbank volgt het betoog van eiser over de indexering van het maatmanloon niet. Uit vaste rechtspraak volgt dat voor het vaststellen van het maatmaninkomen in beginsel wordt uitgegaan van het bij de eerste schatting vastgelegde maatmaninkomen. [1] Nu het eerste arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022 en het datum in geding in mei 2022 ligt, is in dit geval terecht het indexcijfer van mei 2022 gebruikt. Van dit bij de eerste schatting vastgelegde maatmaninkomen wordt in beginsel in bezwaar ook uitgegaan. Voor de stelling dat het loonindexcijfer van december 2022 in aanmerking moet worden genomen, ziet de rechtbank in de bewoordingen van artikel 8 van het Schattingsbesluit geen aanleiding. Bovendien overweegt de rechtbank dat de wijziging van het loonindexcijfer evenzeer leidt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1198, r.o. 4.5 en de uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:178, r.o. 4.6.