ECLI:NL:RBDHA:2024:2815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL24.2963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ugandees, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had eerder in Kroatië een verzoek om internationale bescherming ingediend en de autoriteiten van Kroatië hadden het verzoek om terugname geaccepteerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 februari 2024, waarbij de eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigden wel.

De eiser voerde aan dat hij in Kroatië mishandeld was door de politie en dat hij geen toegang had gehad tot opvang of een eerlijke behandeling. Hij stelde dat de Kroatische autoriteiten niet aan hun verdragsverplichtingen voldeden en dat hij niet in staat was om een klacht in te dienen bij deze autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de situatie in Kroatië onveilig was en dat de autoriteiten daar niet adequaat handelden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Raad van State die bevestigden dat de overdracht van vreemdelingen aan Kroatië weer mogelijk was.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat hij geen recht had op vergoeding van proceskosten. De rechtbank benadrukte dat als de eiser meende dat de autoriteiten onrechtmatig hadden gehandeld, hij daarover een klacht kon indienen bij de Kroatische autoriteiten. De uitspraak werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2963

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verschenen zijn de gemachtigden van eiser en verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ugandese nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 16 september 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Kroatië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 17 juli 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom 19 oktober 2023 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 2 november 2023 hebben de autoriteiten van Kroatië dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bij aankomst in Kroatië zijn de vingerafdrukken van eiser afgenomen en is hij samen met anderen in een afgesloten auto gezet in de brandende zon. Eiser is daarna door de politie met stokken geslagen. Ter onderbouwing heeft eiser een foto van het litteken op zijn hoofd overgelegd dat hij aan deze mishandeling heeft overgehouden. Anders bewijs kan mogelijkerwijs niet van hem verwacht worden. Vervolgens moest eiser zelf naar het kamp lopen en daar aangekomen kreeg hij direct een negatieve beslissing met de mededeling dat hij binnen drie dagen het land moest verlaten. Eiser stelt dat hij is mishandeld door de autoriteiten en in strijd met de verdragsverplichtingen heeft hij geen rust- en voorbereidingstijd gehad en had hij geen toegang tot opvang. Daarnaast is niet zorgvuldig naar zijn zaak gekeken door de Kroatische autoriteiten. Eiser beroept zich verder op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 11 oktober 2023 [3] en 3 februari 2024. [4] Eiser stelt dat van hem niet verwacht kan worden dat hij klaagt bij de Kroatische autoriteiten. Immers hij is door diezelfde autoriteiten mishandeld. Tot slot heeft verweerder, gelet op het hiervoor geschetste feitencomplex onvoldoende gemotiveerd waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië en dat het zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet zo is.
5. Bij uitspraak van 13 september 2023 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat het overdragen van vreemdelingen aan Kroatië weer mogelijk is. [6] De Kroatische autoriteiten hebben namelijk bevestigd dat asielzoekers die worden overgedragen op grond van de Dublinverordening adequaat worden behandeld. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit in zijn geval anders is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om in deze zaak af te wijken van het oordeel van de Afdeling.
6. Het beroep op de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats Haarlem leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet heeft onderbouwd hoe de in die uitspraak geschetste situatie zich verhoudt tot zijn gestelde situatie in Kroatië. Zo heeft eiser, ander dan in het geval van die vreemdelingen, niet in detentie gezeten. Eiser heeft verder de gestelde mishandeling door de politie niet onderbouwd. Verweerder heeft van eiser in dat verband een medische verklaring mogen verwachten ter onderbouwing van de gestelde mishandeling. Immers eiser stelt dat hij aan de mishandeling een litteken heeft overgehouden. Hoewel een arts mogelijk niet exact de oorzaak van het litteken kan vaststellen, kan een arts wel vaststellen of de wond dan wel het litteken recent is ontstaan, zodat eiser daarmee had kunnen onderbouwen dat het litteken is ontstaan in de periode dat eiser in Kroatië verbleef. Tot slot merkt verweerder terecht op dat Kroatië de terugname van eiser heeft geaccepteerd en dat eiser in het kader van de Dublinverordening gereguleerd zal worden overgedragen aan Kroatië. Die situatie is niet vergelijkbaar met die van vreemdeling die illegaal de buitengrens van Kroatië oversteken.
7. Tot slot oordeelt de rechtbank dat indien eiser vindt dat de autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld dan kan eiser daarover klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten dan wel de daartoe geëigende instanties. Niet gebleken is dat dat voor eiser niet mogelijk is of dat de Kroatische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
8. Verweerder heeft zich tot slot voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd, anders dan de omstandigheden die hiervoor al zijn beoordeeld, die maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt.
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/1023.
4.ECLI:NL:RBNHO:2024:1713 (uitspraak is niet gepubliceerd).
6.Bevestigd bij uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:288