ECLI:NL:RBDHA:2024:2815
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ugandees, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had eerder in Kroatië een verzoek om internationale bescherming ingediend en de autoriteiten van Kroatië hadden het verzoek om terugname geaccepteerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 februari 2024, waarbij de eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigden wel.
De eiser voerde aan dat hij in Kroatië mishandeld was door de politie en dat hij geen toegang had gehad tot opvang of een eerlijke behandeling. Hij stelde dat de Kroatische autoriteiten niet aan hun verdragsverplichtingen voldeden en dat hij niet in staat was om een klacht in te dienen bij deze autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de situatie in Kroatië onveilig was en dat de autoriteiten daar niet adequaat handelden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Raad van State die bevestigden dat de overdracht van vreemdelingen aan Kroatië weer mogelijk was.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat hij geen recht had op vergoeding van proceskosten. De rechtbank benadrukte dat als de eiser meende dat de autoriteiten onrechtmatig hadden gehandeld, hij daarover een klacht kon indienen bij de Kroatische autoriteiten. De uitspraak werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.