ECLI:NL:RBDHA:2024:2709
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 27 februari 2024 uitspraak gedaan. Eiser had zijn aanvraag op 6 april 2023 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 een beslistermijn van 90 dagen, die met drie maanden was verlengd. Dit betekende dat er uiterlijk op 5 oktober 2023 een besluit genomen had moeten worden. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiser de staatssecretaris op 12 oktober 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 23 november 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiser verzoekt ook om vaststelling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, die zijn vastgesteld op € 1.442. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van deze dwangsommen, evenals de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 184. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.