Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Letland een verzoek om terugname gedaan. Letland heeft dit verzoek aanvaard.
Zorgvuldigheid van het voornemen
5. Eiser voert als formeel punt aan dat de staatssecretaris gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen. De verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor, over waarom hij niet naar Letland overgedragen kan worden, zijn zodoende ten onrechte niet (kennelijk) meegewogen in het voornemen. Door dit na te laten is hem een effectief rechtsmiddel ontnomen, waardoor de besluitvorming onzorgvuldig tot stand is gekomen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het bestreden besluit is wel uitgebreider gemotiveerd dan het voornemen. Dit is ook als reactie op de zienswijze. Dit is niet onzorgvuldig. De staatssecretaris was ook niet gehouden om een nieuw voornemen uit te brengen.2 Het voornemen bevat alle dragende argumenten, namelijk het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag en de voorgenomen overdracht aan de Letse autoriteiten. De staatssecretaris is in het bestreden besluit op alle gronden uit de zienswijze ingegaan, waarbij ook voldoende is ingegaan op de bezwaren die eiser heeft tegen overdracht aan Letland. De beroepsgrond slaagt niet.
Tijdigheid van het claimverzoek
7. Eiser voert aan dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor het verzoek om internationale bescherming van eiser, omdat het terugnameverzoek 1 dag te laat is gedaan. Het verzoek om internationale bescherming is ingediend toen eiser zich op 22 mei 2023 heeft gemeld in Ter Apel met de mededeling dat hij asiel wil aanvragen. Eiser heeft daarvan een document ontvangen (de loopbrief). Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 20233, waaruit volgt dat de loopbrief moet worden beschouwd als een door een overheidsinstantie opgesteld document dat als bewijs geldt dat een vreemdeling om internationale bescherming heeft verzocht in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens eiser moet de staatssecretaris binnen 72 uur na de indiening van het verzoek om internationale bescherming vingerafdrukken aan het centraal systeem toezenden en moet vervolgens ieder verzoek binnen 24 uur worden afgehandeld. Eiser
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348, r.o. 2.1. verwijst ter onderbouwing naar artikel 9 en artikel 25, tweede lid, van de Verordening (EU) nr. 603/2013 (Eurodac-verordening). Dit betekent volgens eiser dat na het verstrijken van de termijn van 96 uur waarbinnen de staatssecretaris de Eurodac-treffer had moeten ontvangen, de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek gaat lopen.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft in de uitspraak van
21 september 2023 geoordeeld dat de loopbrief moet worden beschouwd als een door de overheidsinstantie opgesteld document, waaruit afgeleid kan worden dat een vreemdeling een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat eiser zijn asielaanvraag op 22 mei 2023 heeft ingediend.
9. De vraag die voorligt is wanneer de twee maanden termijn voor het indienen van een terugnameverzoek aanvangt. Daarna kan worden beoordeeld of het terugnameverzoek aan Letland in eisers geval tijdig is ingediend.
10. In artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening staat dat een verzoek tot terugname zo snel mogelijk wordt ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac- verordening. Volgens artikel 9, eerste lid, eerste alinea, van de Eurodac-verordening neemt elke lidstaat onverwijld de vingerafdrukken van alle vingers van elke persoon van 14 jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt en zendt deze samen met de in artikel 11, onder b) tot en met g), van deze verordening genoemde gegevens zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 72 uur na de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, lid 2, van de Dublinverordening, toe aan het centraal systeem. Artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening bepaalt dat het centraal systeem de treffer of het negatieve resultaat van de vergelijking automatisch toezendt aan de lidstaat van oorsprong. Bij een treffer zendt het voor alle reeksen gegevens die met de treffer overeenkomen de gegevens toe, zoals bedoeld in artikel 11, onder a) tot en met k), samen met, in voorkomend geval, de in artikel 18, lid 1, bedoelde markering. Vervolgens volgt uit artikel 25, tweede lid, van de Eurodac-verordening dat het centraal systeem de vergelijkingen verricht in de volgorde van ontvangst van de verzoeken en dat ieder verzoek binnen 24 uur wordt afgehandeld.
10. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 20244 volgt dat het niet halen van de in de Eurodacverordening neergelegde termijn voor het nemen en toezenden van vingerafdrukken niet betekent dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek is overgegaan op Nederland. De rechtbank gaat er ook vanuit dat de termijnen die in artikel 9 van de Eurodac-verordening zijn vastgelegd geen fatale termijnen zijn om de verantwoordelijkheid van de lidstaat te bepalen. Ook zijn de in de Eurodac-verordening genoemde termijnen niet bepalend voor de in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening genoemde termijn van twee maanden of voor het moment waarop die termijn uiterlijk begint te lopen. Uit artikel 23, tweede en derde lid, van de Dublinverordening volgt namelijk niet dat de in de Eurodac-verordening neergelegde termijnen voor het afnemen van vingerafdrukken (72 uur) en het afwachten van een reactie van het Eurodac-systeem (24 uur) bepalend zijn voor het moment waarop een terugnameverzoek moet worden ingediend. Ook volgt uit de Dublinverordening niet dat
wanneer een terugnameverzoek wordt ingediend na ommekomst van de optelsom van deze termijnen de verantwoordelijkheid voor het behandelen van het asielverzoek overgaat op de lidstaat waar het nieuwe verzoek is ingediend.5
12. In het geval van eiser dateert de Eurodac-treffer van 31 mei 2023. De staatssecretaris had op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening twee maanden voor het indienen van het terugnameverzoek. Dat betekent dat de staatssecretaris het terugnameverzoek uiterlijk op 31 juli 2023 bij Letland had moeten indienen. De staatssecretaris heeft het terugnameverzoek op 27 juli 2023 verzonden aan de Letse autoriteiten. Het claimverzoek is dus binnen de termijn ingediend. De rechtbank is van oordeel dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
- De noodtoestand, pushbacks en mishandeling
13. Eiser voert aan dat ten aanzien van Letland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hij wijst in dit verband in zijn zienswijze onder meer naar de rapporten van USDOS van 20 maart 2023, Amnesty International van 29 maart 2022, de brief van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa van 27 januari 2023 aan de Letse minister van Binnenlands zaken, waarin is vermeld dat in grensregio’s van Letland een noodsituatie is afgekondigd vanwege de grote toestroom van migranten uit Wit-Rusland. Volgens de website van het Letse Ministerie van Binnenlandse zaken is de noodtoestand in de grensregio’s verlengd tot 10 mei 2023. Vanwege de afgekondigde noodsituatie vinden ook pushbacks plaats en worden vreemdelingen in het grensgebied mishandeld. Eiser verwijst daartoe naar een artikel van Euronews van 1 augustus 2023, een rapport van Amnesty International van 12 oktober 2022, artikel van ECRE van 23 februari 2022 en van 20 januari 2023, rapport van Freedom House van 24 februari 2022, bulletin van het EU-agentschap voor de grondrechten van 4 maart 2022 en een rapport van Infomigrants van 14 januari 2022. Verder wijst eiser op een bericht van ‘Latvian Public Broadcasting’ waaruit volgt dat er wordt overgegaan tot verbeterde grensbewaking voor 6 maanden. Ook op basis van eisers eigen ervaringen meent hij dat ten aanzien van Letland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat hij, kort nadat hij de grens met Wit-Rusland is overgestoken, door de autoriteiten van Letland is opgepakt, waarbij hij is mishandeld door de autoriteiten.
13. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.6 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Letland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Letse autoriteiten een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.7
6 Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ), 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), par. 81.
7 HvJ 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), par. 91-92.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Verweerder heeft de aangehaalde rapporten voldoende besproken in het bestreden besluit. De rechtbank is verder van oordeel dat de noodsituatie in Letland, zoals beschreven in de rapporten van USDOS en Amnesty International, ziet op immigranten die illegaal de grens tussen Letland en Wit-Rusland oversteken. Er zijn onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren gebracht dat de noodtoestand in de grensgebieden van Letland, welke zou zijn vervangen door verbeterde grensbewaking van invloed is op eisers situatie. Eisers stelling over wat hem zelf is overkomen bij binnenkomst en tijdens het eerdere verblijf in Letland, leidt evenmin tot het oordeel dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Hoewel niet ter discussie staat dat eiser tijdens de arrestatie aan de grens is mishandeld, is niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant te vrezen heeft in een soortgelijke situatie terecht te komen. In het geval van eiser hebben de Letse autoriteiten het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dublinverordening. Eiser heeft dus, anders dan de vreemdelingen bij de Wit-Russische grens, door het expliciete claimakkoord toestemming van de Letse autoriteiten om het grondgebied te betreden. Met dit expliciete claimakkoord garanderen de Letse autoriteiten ook dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen en verdragen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure, is het aan hem om hierover te klagen bij de (hogere) Letse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiser voert verder aan dat hij vreest dat hij na terugkeer naar Letland in detentie zal worden geplaatst. Eiser heeft in Letland eerder in detentie gezeten. Daarmee heeft Letland al zijn internationale verplichtingen jegens eiser geschonden, omdat hij toen enkel in bewaring is genomen vanwege het illegaal binnenkomen en verblijven in Letland. Dit volgt ook uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 juni 2022 in de zaak M.A. tegen Litouwen8. Ook heeft eiser stukken overgelegd van een vriend van hem die op grond van een Dublinclaim is teruggekeerd naar Letland en bij aankomst in detentie is geplaatst. Daarbij zit ook een uitspraak van de rechter die heeft bepaald dat de vriend van eiser twee maanden in detentie mag blijven. Eiser zal tegen een mogelijke detentie dus niet effectief kunnen klagen bij de Letse autoriteiten. Volgens eiser is dit een begin van bewijs dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en moet de staatssecretaris aanvullend onderzoek doen dan wel individuele garanties vragen bij de Letse autoriteiten.
16. De rechtbank overweegt als volgt. Uit wat eiser heeft overgelegd volgt niet dat Dublinterugkeerders zoals eiser zonder meer en systematisch in detentie worden geplaatst. Uit het dossier van de vriend van eiser volgt dat hij op 6 april 2023 asiel heeft aangevraagd in Letland. Ook volgt eruit dat de vreemdeling tijdens de procedure zonder voorafgaande kennisgeving de opvang heeft verlaten. Verder volgt dat op 7 augustus 2023 na overdracht vanuit Oostenrijk zijn asielaanvraag is hervat. Ook volgt uit de besluiten weliswaar dat deze vreemdeling in bewaring is gesteld, maar niet dat dit onrechtmatig was. De bewaring had te maken met maken met het gegeven dat de vreemdeling zonder voorafgaande kennisgeving de opvang had verlaten, waardoor de rechter geen reden had om aan het standpunt van de
8 HvJEU 30 juni 2022, C-72/22 PPU, ECLI:EU:2022:505
Nationale Grenswacht te betwijfelen dat er een mogelijkheid bestaat dat de vreemdeling Letland zou verlaten zonder het besluit van de bevoegde autoriteit af te wachten. De Letse rechter heeft daarom beslist dat er reden is om de vreemdeling in bewaring te stellen op grond van de nationale asielwet. Bovendien heeft deze vreemdeling de mogelijkheid gehad om het besluit tot inbewaringstelling voor te leggen bij de Letse rechter. Hieruit volgt dus niet dat vreemdelingen in Letland willekeurig en zonder een voorafgaande rechterlijke toets in bewaring worden gesteld. De situatie die in het arrest van het Hof voorlag wijkt bovendien af van de situatie van eiser. In die zaak ging het onder meer - kort samengevat - om de vraag of een vreemdeling die illegaal op het grondgebied van de lidstaat verblijft waar de noodtoestand is uitgeroepen in bewaring mag worden gehouden, enkel omdat hij illegaal op het grondgebied van die lidstaat verblijft en tevens over het onmogelijk maken voor vreemdelingen om een asielverzoek in te dienen. Eiser zal als Dublinclaimant zoals gezegd gereguleerd worden overgedragen, legaal inreizen met de garantie dat zijn asielverzoek in behandeling zal worden genomen. Mocht eiser in dit kader problemen ervaren, dan kan hij zich beklagen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de hogere autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank was de staatssecretaris niet gehouden om aanvullend onderzoek te doen dan wel individuele garanties te vragen bij de Letse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
18. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder niet gehouden is de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken omdat de overdracht van eiser vanwege zijn eerdere ervaringen onevenredig hard zou zijn. De rechtbank volgt eiser hierin niet.