ECLI:NL:RBDHA:2024:2578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en inspanningsverplichting van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een Algerijnse eiser. De eiser was op 1 februari 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 12 februari 2024 is de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris zijn inspanningsverplichting heeft geschonden, aangezien eiser voorafgaand aan de bewaring in strafdetentie zat. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris inderdaad zijn verplichtingen niet voldoende is nagekomen, maar dat dit niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de informatievoorziening en de termijn van overbrenging beoordeeld, maar deze zijn niet gehonoreerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 februari 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.3672
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Inleiding

Op 1 februari 2024 heeft verweerder (de staatssecretaris) eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Kabli. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Op 13 februari 2024 heeft de staatssecretaris een stuk geüpload waaruit het tijdstip blijkt van eisers aankomst in het Detentiecentrum Rotterdam (DCR). De gemachtigde van eiser heeft hier dezelfde dag op gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000.
De inspanningsverplichting
2. Eiser voert aan dat de staatssecretaris tijdens zijn strafrechtelijke detentie onvoldoende heeft gedaan om zijn uitzetting voor te bereiden. Volgens eiser maakt dit de daaropvolgende bewaring onrechtmatig, omdat het vrijheidsbenemende aspect van bewaring zwaar weegt.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft direct voorafgaand aan de bewaring, van 5 september 2023 tot 1 februari 2024 in strafdetentie gezeten. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat de staatssecretaris dan een inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat eiser na afloop van zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld.1 Uit het dossier blijkt dat op 14 november 2023 de uitspraak van de strafrechter onherroepelijk is geworden, waarbij eiser is veroordeeld tot 5 maanden gevangenisstraf. Op die datum was de einddatum van de strafdetentie dus bekend. De staatssecretaris heeft op 3 januari 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser en op 12 januari 2024 de aanvraag voor een laissez-passer (lp) naar de Dienst Internationale Gelegenheden (DIA) gezonden. Ter zitting is echter gebleken dat de lp-aanvraag door een administratieve fout bij DIA is blijven liggen tot 8 februari 2024. Daardoor is de lp-aanvraag pas ingediend bij de Algerijnse autoriteiten na de inbewaringstelling van eiser, op 12 februari 2024. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee zijn inspanningsverplichting heeft geschonden. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat op 8 september 2023 al een M122-formulier aan eiser is uitgereikt, en dat er een kleurenscan van eisers paspoort beschikbaar is.
4. Er is dus een gebrek in het voortraject. Dit oordeel leidt er echter niet automatisch toe dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Bij het niet voldoen aan de inspanningsverplichting moet er een belangenafweging plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat, zoals hierna zal blijken uit rechtsoverweging 11, er voldoende gronden voor de maatregel van bewaring zijn. Daaruit volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daar komt bij dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Algerije. De rechtbank is daarom van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet maakt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De ernst van dit gebrek weegt namelijk niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend. De beroepsgrond slaagt niet. Het geconstateerde gebrek leidt er wel toe dat de rechtbank de staatssecretaris zal veroordelen in de proceskosten van eiser.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
5. Eiser stelt dat artikel 5.3, eerste lid, derde zin van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is geschonden, omdat eiser op het moment dat hij in bewaring is gesteld niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gebracht van de redenen van zijn inbewaringstelling en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. In de maatregel van bewaring staat dat aan eiser een folder in de Franse zou zijn uitgereikt, maar deze zit niet in het dossier en was bovendien niet in het Arabisch. Dit is een gebrek en daarom moet er een belangenafweging plaatsvinden. De belangenafweging moet volgens eiser in zijn voordeel uitvallen.
6. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan eiser bij het uitreiken van de maatregel ook een informatiefolder “inbewaringstelling” heeft verstrekt en dat dit op verzoek van eiser een folder in de Franse taal is geweest. Uit openbare bron2 is de rechtbank bekend dat in deze folder geen melding is gemaakt van de gronden van de maatregel van bewaring en ook niet van de mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. In zoverre heeft de staatssecretaris dus niet voldaan aan het vereiste dat eiser hierover door middel van een
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:892.
2 https://www.dienstterugkeerenvertrek.nl/.
schriftelijk stuk, in een taal die hij verstaat, in kennis wordt gesteld. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van staatssecretaris uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
7. Tijdens het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel heeft eiser kunnen begrijpen op welke gronden hij in bewaring zou worden gesteld. Hierover is met eiser namelijk gesproken, in het bijzijn van een tolk in de Franse taal. Tijdens dat gehoor is eiser ook gewezen op zijn recht om consulaire bijstand te vragen. Eiser heeft toen gezegd dat hij hiervan geen gebruik wenste te maken. Verder heeft eiser bijstand gehad van een advocaat, zijn gemachtigde, die eiser via een piketmelding tijdig is toegewezen. Zijn gemachtigde heeft dezelfde dag nog namens hem beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Er is dus niet gebleken dat eiser in zijn belang is geschaad doordat hij niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, is geïnformeerd over de gronden van de maatregel en zijn recht op consulaire bijstand. De beroepsgrond slaagt niet.
Overbrenging naar het DCR
8. Eiser betoogt dat de overbrenging te lang heeft geduurd. Hij is op 1 februari 2024 in bewaring gesteld in een politiecel in Assen. Uit het nadere stuk van de staatssecretaris blijkt dat hij op 2 februari 2024 om 18:12 uur pas is binnengekomen in het DCR. Volgens eiser is hiermee de 24-uurstermijn overschreden en is de bewaring daarom onrechtmatig.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 november 20223 volgt dat een vreemdeling een korte periode in een politiecel mag worden geplaatst om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen. Wanneer dat lang duurt, bijvoorbeeld langer dan 24 uur, moet de staatssecretaris dit tijdsverloop motiveren. In het geval van eiser is de maatregel van bewaring opgelegd op 1 februari 2024 om 14:23 uur. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft op 13 februari een nader stuk aan het dossier toegevoegd. Hieruit blijkt dat eiser op 2 februari 2024 om 14:16 uur is opgehaald in Assen. Eiser heeft dus niet langer dan 24 uur in de politiecel verbleven. De overbrenging heeft niet te lang geduurd. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
10. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb. De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken.
De voortvarendheid
12. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting. De staatssecretaris had de lp-aanvraag eerder kunnen indienen bij de Algerijnse autoriteiten. Daarbij is ook van belang dat er een kleurenscan is van eisers paspoort.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Op 6 februari 2024 is een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Zoals de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht, bleek op 8 februari 2024 dat de lp-aanvraag door DIA niet was doorgezonden naar de Algerijnse autoriteiten. Dit is toen opgepakt, waarna op 12 februari 2024 alsnog de lp-aanvraag is ingediend bij Algerije. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de uitzetting van eiser hiermee (na de inbewaringstelling) voldoende voortvarend ter hand heeft genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
14. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,
16. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.