ECLI:NL:RBDHA:2024:2573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

Eiser, van Afghaanse nationaliteit, heeft eerder in Nederland een asielaanvraag ingediend die ook niet in behandeling is genomen vanwege de verantwoordelijkheid van Oostenrijk. Eiser heeft op 14 april 2023 een verzoek om internationale bescherming in Oostenrijk ingediend, maar is daarna teruggekeerd naar Nederland en heeft op 5 september 2023 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser betoogt dat hij in Oostenrijk in erbarmelijke omstandigheden heeft verkeerd en dat er sprake is van een verschil in beschermingsbeleid voor Afghaanse vluchtelingen tussen Nederland en Oostenrijk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij erop kan vertrouwen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Oostenrijk. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39181

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nr.] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2. De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, F. Farjadnia als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te bezitten.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
6. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2]
7. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Nederland heeft Oostenrijk verzocht eiser terug te nemen. Oostenrijk heeft dit verzoek op 17 oktober 2023 aanvaard. Daarbij vertrouwt de staatssecretaris erop dat Oostenrijk zijn internationale verdragsverplichtingen voor de behandeling van de asielaanvraag nakomt. Dat wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd.
8. Vaststaat dat eiser al eerder, op 14 september 2022, in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Die aanvraag is ook niet in behandeling genomen in verband met de verantwoordelijkheid van Oostenrijk. Eiser is op 14 april 2023 overgedragen aan Oostenrijk en heeft op die datum in Oostenrijk ook een verzoek om internationale bescherming ingediend. Eiser heeft na enkele dagen de opvang in Oostenrijk weer verlaten, is naar Nederland teruggekeerd en heeft op 5 september 2023 hier te lande opnieuw een asielaanvraag ingediend.
Beroepsgronden
9. Eiser voert aan dat ten aanzien van Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat hij in Oostenrijk in de opvang in erbarmelijke omstandigheden heeft verkeerd. Eiser stelt daarbij dat hij de eerste 24 uur na de eerdere overdracht ten onrechte in vreemdelingendetentie is genomen. Verder wijst eiser op het verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Oostenrijk ten aanzien van Afghaanse vluchtelingen. Hij wijst op de ‘Anti-Afghan-propaganda’ van de Oostenrijkse autoriteiten en op meerdere nieuwsbronnen waaruit het verschil in beschermingsbeleid blijkt. Ook wijst eiser op het landenrapport van AIDA [3] inzake Oostenrijk van 5 mei 2023. Eiser stelt zich op basis daarvan op het standpunt dat Oostenrijk zich schuldig maakt aan verdragsschending en dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. Eiser voert tevens aan dat hij zijn gezin wil laten nareizen en dat hij om die reden ervoor heeft gekozen om Oostenrijk te verlaten. Tot stelt eiser dat ten onrechte een terugkeerbesluit is uitgevaardigd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
10. Niet in geschil is dat Oostenrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris ten opzichte van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling [4] vorig jaar nog geoordeeld in haar uitspraken van 17 april 2023 [5] en 24 mei 2023. [6] Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [7] Eiser is daarin niet geslaagd.
11. Eiser heeft zijn stelling dat hij na overdracht in Oostenrijk ten onrechte in detentie is genomen niet onderbouwd. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat Dublinterugkeerders per definitie niet in vreemdelingendetentie mogen worden geplaatst. Niet duidelijk is waarop eiser die stelling baseert. De staatssecretaris heeft ter zitting terecht opgemerkt dat - onder meer - de Opvangrichtlijn [8] het in bewaring nemen van Dublinterugkeerders onder bepaalde omstandigheden mogelijk maakt. Dat eiser na overdracht in vreemdelingenbewaring is genomen, is dus niet zonder meer onrechtmatig en kan daarom ook niet leiden tot het oordeel dat ten aanzien van Oostenrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
12. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er in Oostenrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat alleen de stellingen van eiser over wat hij heeft meegemaakt in de opvang niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van structurele tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken als bedoeld in het Jawo-arrest. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht meegewogen dat eiser zich bij voorkomende problemen in Oostenrijk kan wenden tot de daarvoor aangewezen instanties. Met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben de Oostenrijkse autoriteiten toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en zijn overige internationale verplichtingen. Niet is gebleken dat eiser zich over de opvangvoorzieningen heeft beklaagd bij de Oostenrijkse autoriteiten en niet is gebleken dat de autoriteiten in Oostenrijk eiser niet zouden kunnen of willen helpen
13. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hem in Oostenrijk ten onrechte geen kosteloze rechtsbijstand is aangeboden. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit terecht gewezen op de Procedurerichtlijn [9] , die bepaalt dat kosteloze rechtsbijstand beschikbaar moet zijn bij het instellen van een rechtsmiddel tegen een afwijzend asielbesluit. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat de Oostenrijkse autoriteiten met het niet aanbieden van kosteloze rechtsbijstand in de dagen dat eiser in Oostenrijk verbleef niet in strijd hebben gehandeld met hun internationale verplichtingen, aangezien eiser nog niet in de beroepsfase was.
14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de staatssecretaris ten aanzien van Oostenrijk (nog steeds) mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Risico op refoulement
15. In geschil is of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich had moet trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat eiser bij overdracht aan Oostenrijk stelt te vrezen voor (indirect) refoulement naar Afghanistan. Het Nederlandse beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Afghanistan is volgens eiser aanmerkelijk ruimhartiger dan het Oostenrijkse beleid. Het is daarom inhumaan om eiser naar Oostenrijk terug te sturen.
16. Uit de rechtspraak van de Afdeling [10] volgt dat de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij eiser ligt. Om aan de bewijslast te voldoen moet hij in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eiser in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Daarnaast moet eiser concrete aanknopingspunten naar voren brengen die erop wijzen dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Eisers stelling dat hij in Oostenrijk niet en in Nederland zonder meer wel zal worden beschermd, is niet onderbouwd. Bovendien blijkt uit het - door eiser aangehaalde - landenrapport van AIDA dat het Constitutionele Hof van Oostenrijk in december 2021 nu juist heeft geoordeeld dat gedwongen terugkeer naar Afghanistan in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [11]
17. Daarbij komt dat het Hof van Justitie van de Europese Unie op 30 november 2023 een arrest heeft gewezen waarin is geoordeeld over het toetsen van indirect refoulement bij beroepen tegen Dublin-overdrachten. [12] In dat arrest is overwogen dat de rechter in de verzoekende lidstaat (in dit geval Nederland), het risico op refoulement in de ontvangende lidstaat (in dit geval Oostenrijk) niet mag onderzoeken als van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van structurele systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen en dat ten aanzien van Oostenrijk (nog steeds) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Ook daarom kan het beroep van eiser op een (eventueel) verschil in beschermingsbeleid niet slagen.
18. De rechtbank is verder niet gebleken van andere bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Over de wens van eiser om zijn gezin te laten nareizen, heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser ook bij de Oostenrijkse autoriteiten om gezinshereniging kan verzoeken.
Terugkeerbesluit
19. Eisers stelling dat aan hem ten onrechte een terugkeerbesluit is uitgevaardigd mist feitelijke grondslag. Het bestreden besluit houdt immers geen verplichting voor eiser in om terug te keren naar Afghanistan.

Conclusie en gevolgen

20. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen.
21. Het beroep is ongegrond.
22. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Asylum Information Database.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
8.artikel 8 van de Opvangrichtlijn.
9.artikel 20 van de Procedurerichtlijn.
10.bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
11.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
12.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, zaken C‑228/21, C‑254/21, C‑297/21, C‑315/21 en C‑328/21, ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 140-142.