ECLI:NL:RBDHA:2024:2542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.4741 en NL24.4742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met het argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van individuele risicofactoren die zijn juridische procedure in Polen zouden beïnvloeden. Eiser verwijst naar de situatie van de rechtsstaat in Polen en naar nieuwsberichten die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen onder druk zetten. Echter, de rechtbank concludeert dat de algemene situatie in Polen niet voldoende is om te concluderen dat eiser een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is. Eiser heeft zijn psychische problemen niet onderbouwd met bewijsstukken, en de rechtbank ziet geen aanleiding om de beslissing van de staatssecretaris te vernietigen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.4741 en NL24.4742
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting.
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1977. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om alles wat hij eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser stelt dat de onafhankelijke rechtspraak in Polen onder druk staat, ter onderbouwing verwijst eiser naar een
nieuwuitzending [2] en een krantenartikel van 16 februari 2024 uit het NRC [3] , waaruit is omschreven dat het een zware taak zal zijn om de schade die de rechtsstaat in de afgelopen acht jaren is toegebracht in Polen te herstellen. Uit concrete en actuele feiten en omstandigheden blijkt dat er risicofactoren spelen die de juridische procedure van eiser in Polen beïnvloeden. Onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak kan niet gegarandeerd worden, er is sprake van systematische tekortkomingen. Vanwege het voorafgaande kan niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan en vreest eiser voor een onmenselijke of vernederende behandeling in Polen. Bovendien gaat de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 juni 2022 [4] in tegen de informatie die blijkt uit objectieve bronnen ten aanzien van Polen. Het is op dit moment niet mogelijk voor eiser om dit voor zichzelf aan te tonen. In afwachting van beantwoording van de prejudiciële vragen [5] zou verweerder de beslissing hebben moeten aanhouden. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit niet is gedaan. Daarnaast had verweerder gelet op het individuele geval van eiser aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17 Dublinverordening. Eiser is voor zijn psychische welzijn afhankelijk van zijn enige familie die in Nederland woont. Eiser heeft traumatische dingen meegemaakt en heeft gedwongen zijn vingerafdrukken af moeten staan. Bij overdracht aan Polen loopt eiser het risico om psychisch in te storten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Polen dit niet doet.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank verwijst allereerst naar het oordeel van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 juni 2022 [6] en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 april 2023 [7] , waarin is geoordeeld dat voor Polen nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is onder andere ingegaan op de onderwerpen (toegang tot) de asielprocedure, pushbacks, juridische bijstand, opvangomstandigheden en toegang tot een onafhankelijke rechter en eerlijk proces in vreemdelingenrechtelijke zaken. Volgens de zittingsplaats Arnhem is niet gebleken dat Polen zich – afgezien van pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het Europees asielrecht en de
waarborgen die daaruit voortvloeien. De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd en aan informatie heeft overgelegd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en overweegt hiertoe als volgt.
6.2
Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Polen niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Bovendien heeft eiser zijn psychische problemen niet onderbouwd met stukken. De enkele stelling dat dat zo is, zonder deze stelling te onderbouwen met stukken (die eiser persoonlijk betreffen) is onvoldoende.
6.3
Wat betreft het beroep van eiser op de nieuwsuitzending van Nieuwsuur en het artikel in het NRC oordeelt de rechtbank als volgt. Het is duidelijk dat (de onafhankelijkheid van) de rechterlijke macht in Polen in de afgelopen jaren in zijn geheel, en daarmee ook van de Poolse vreemdelingenrechter, onder druk is komen te staan. Voornoemde nieuwsberichten schetsen niet een ander beeld dan wat al geruime tijd bekend is en in eerdere jurisprudentie is beoordeeld. De situatie is bijvoorbeeld kritisch beoordeeld in de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5 juni 2023 [8] . Dit is echter op zichzelf nog niet voldoende voor het oordeel dat in het geval van eiser niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 januari 2019 [9] en het arrest van het Hof van Justitie in de zaak LP van 17 december 2020 [10] volgt immers dat als de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de rechterlijke macht in een lidstaat (structurele of fundamentele) gebreken kent, dit op zichzelf niet voldoende is voor de conclusie dat sprake is van een dusdanige situatie dat in die lidstaat gevreesd moet worden voor een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het EU Handvest. Of dat reëel risico bestaat, moet per individueel geval worden beoordeeld. Daarvoor is relevant om te bepalen of er sprake is van individuele risicofactoren die maken dat juist het proces van deze betrokkene zal worden beïnvloed.
6.4
In de zaak van eiser kan in het midden blijven of de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de rechterlijke macht in Polen zodanig is dat deze structurele of fundamentele gebreken kent. Immers, zelfs als die situatie zich zou voordoen, dan is dat in deze zaak niet relevant omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hiervoor genoemde reële risico zich ten aanzien van de vreemdelingenrechtspraak in het algemeen en in zijn geval in het bijzonder zal voordoen. Eiser heeft namelijk op dat punt geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit geconcludeerd kan worden dat er (mogelijk) sprake is van individuele risicofactoren die een eventuele juridische procedure van hem in Polen zou kunnen beïnvloeden. Eiser heeft uitsluitend gewezen de algemene situatie van de rechterlijke macht in Polen. Uit de door eiser ingeroepen informatie blijkt niet dat híj geen toegang heeft tot een rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hén nadien maatregelen heeft opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Polen van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. In dit kader overweegt de rechtbank dat eiser zijn medische situatie niet heeft onderbouwd, zodat er geen aanleiding is nader te onderzoeken in hoeverre deze zou nopen tot het gebruik maken van voornoemde discretionaire bevoegdheid. De vraag in hoeverre familieomstandigheden aanleiding vormen om een asielverzoek in behandeling te nemen is expliciet geregeld in specifieke daarvoor bestemde bepalingen in de Dublinverordening en eiser voldoet niet aan die voorwaarden. Het enkele feit dat niet aan die voorwaarden wordt voldaan is onvoldoende om te nopen tot gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid voorzien in artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die zijn gesteld door zittingsplaats ’s-Hertogenbosch en heeft verweerder evenmin zijn beslissing hoeven aanhouding.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [11] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Uitzending van Nieuwsuur van de NOS van 7 februari 2024, interview met Saskia Dekkers over de Poolse rechtsstaat vanaf minuut 30.
3.‘Ongeduld over herstel van de rechtsstaat in ‘nieuwe’ Polen’, NRC 16 februari 2024
5.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch 15 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
6.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
7.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 28 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2475.
8.C-204/21
10.ECLI:EU:C:2020:1033.
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.