ECLI:NL:RBDHA:2024:2536
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 21 december 2023 en is eerder getoetst in een uitspraak van 16 januari 2024. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat hij al meer dan zes weken in bewaring verblijft, wat in strijd zou zijn met artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring niet langer duurt dan de tijd die redelijkerwijs nodig is voor de vereiste administratieve procedures. De rechtbank overweegt dat de termijn van zes weken in beginsel volstaat voor de bevoegde autoriteiten om tot overdracht over te gaan, maar dat in dit geval de maatregel niet onrechtmatig is.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld door een overdracht te plannen op 9 februari 2024, ondanks dat er maar één vertrekgesprek heeft plaatsgevonden op 22 december 2023. De rechtbank ziet geen grond om te concluderen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet zijn voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.