ECLI:NL:RBDHA:2024:526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. R.L.F. Zandbelt, waarin aan hem op 21 december 2023 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser heeft verschillende gronden aangevoerd, waaronder zorgvuldigheidsgebreken in het proces-verbaal van gehoor en tijdens de ophouding. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat de maatregel noodzakelijk was, gezien de risico's dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de feitelijke omstandigheden van zijn binnenkomst in Nederland. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiser af, waaronder de stelling dat er onregelmatigheden in het dossier zijn en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40679

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 21 december 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zorgvuldigheidsgebreken in het proces-verbaal van gehoor
4. Eiser voert – samengevat – aan dat er een opeenstapeling is van onregelmatigheden in het dossier die maken dat de rechtmatigheid van het voortraject van de inbewaringstelling voor de rechtbank niet te beoordelen is. Zo is het proces-verbaal van gehoor (M110) niet ondertekend door de opsteller hiervan. In het model M110 is namelijk neergelegd dat eerste luitenant [naam] eiser heeft gehoord voorafgaande de inbewaringstelling. Het proces-verbaal vermeldt ten onrechte niet dat ook opperwachtmeester [naam] aan het gehoor heeft deelgenomen en alle verklaringen van eiser heeft opgetekend. Het proces-verbaal voldoet daarom niet aan de eisen die hieraan gesteld mogen worden en hieraan kan dus ook niet een hoge bewijswaarde worden toegekend, zoals in de regel wordt toegekend aan ambtsedig opgemaakte processen-verbaal.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het proces-verbaal van gehoor (M110) blijkt dat dit proces-verbaal is ondertekend door eerste luitenant [naam]. Dit is, zo is niet in geschil tussen partijen, degene die het verhoor heeft afgenomen. Met de ondertekening van het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal staat eerste luitenant [naam] voor de juistheid van dit proces-verbaal in zo stelt de staatssecretaris terecht op zitting. Dat hij niet degene is die tijdens het gehoor de verklaringen van eiser heeft opgetekend doet dus niet af aan de bewijswaarde van het proces-verbaal. De rechtbank ziet hierin geen gebreken waardoor van de juistheid van de inhoud van het model M110 kan worden uitgegaan.
5. Eiser voert verder aan ten onrechte niet in het proces-verbaal van gehoor is opgenomen dat er tijdens het gehoor is gesproken over vrijwillige terugkeer. Eiser betoogt dat hij heeft aangegeven dat hij de voorlopige voorziening wil intrekken als hij diezelfde middag aan Duitsland overgedragen kan worden. Na overleg verneemt de eerste luitenant dat het niet mogelijk is om eiser die middag over te dragen naar Duitsland. Hierop heeft eiser verzocht om op eigen beweging naar Duitsland te mogen vertrekken. Hij heeft daarbij aangegeven dat zijn broer naar het desbetreffende politiebureau in Duitsland wilde afreizen om eiser daar op te vangen en om eventuele openstaande boetes voor hem te voldoen. De eerste luitenant heeft deze optie overlegd met de staatssecretaris. Na enige tijd gaf de staatssecretaris aan dat ze erop staan dat er een gecontroleerd vertrek plaatsvindt en dat geen toestemming wordt verleend om eiser zelfstandig naar Duitsland te laten reizen. Hierna werd het gehoor gecontinueerd. Eiser is van mening dat het opnemen van het gesprek over het vrijwillig vertrek relevant is omdat dit al duidt op het ten onrechte opleggen van de maatregel van bewaring.
5.1.
Dat de staatssecretaris het gesprek over vrijwillige terugkeer niet heeft meegenomen in het model M110, volgt de rechtbank niet. In het model M110 staat namelijk op pagina 6 opgenomen dat eiser heeft verklaard diezelfde dag naar Duitsland te willen vertrekken. De verbalisant heeft toen inderdaad verklaard dat dat een mogelijkheid is. Er staat echter ook opgenomen dat deze mogelijkheid is onderzocht en dat de Duitse autoriteiten hiertoe niet meewerken. Dit is aan eiser medegedeeld. Ook staat op pagina 7 vermeld dat eiser in het kader van een lichter middel heeft verklaard een broer te hebben die hem kan ophalen om hem naar Duitsland te brengen. Dat in het gehoor niet staat vermeld dat hierover overleg heeft plaatsgevonden met IND, maakt niet dat het proces-verbaal een zorgvuldigheidsgebrek bevat. De staatssecretaris heeft er op zitting terecht op gewezen dat de uitkomst van dit overleg duidelijk wordt uit het proces-verbaal van gehoor. Er wordt doorgegaan met de inbewaringstelling. In zoverre eiser betoogt dat de staatssecretaris niet de maatregel van bewaring kon opleggen omdat er is gesproken over vrijwillig terugkeer, volgt de rechtbank het betoog niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, namelijk terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dat gesproken is over vrijwillige vertrek maakt dat niet anders.
Zorgvuldigheidsgebreken tijdens de ophouding
6. Eiser voert aan dat er twee maatregelen zijn die naast elkaar bestaan en dat de juistheid van deze maatregelen wordt ondersteund door verschillende processen-verbaal. De maatregel van bewaring die is opgelegd om 15.00 en ondertekend is om 15.03 wordt, gezien de tijdstippen van ondertekening, ondersteund door het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (M105-A), welke is ondertekend om 14.56. De maatregel van bewaring die is opgelegd om 15.40 en ondertekend om 15.15 uur, wordt ondersteund door het proces-verbaal bij uitreiken maatregel IBS. Het is hierdoor onduidelijk wanneer de ophouding is geëindigd en wanneer de maatregel van bewaring daadwerkelijk is opgelegd. Indien van de maatregel die is opgelegd om 15.00 uur wordt uitgegaan, dan is de duur van de ophouding overschreden. Uit het model M105-A volgt namelijk dat eiser om 9.15 uur is overgenomen en opgehouden. Indien ervan uit wordt gegaan dat de maatregel van bewaring is opgelegd om 15.40 uur is ook sprake van een overschrijding. Uit de fouilleringslijst blijkt namelijk dat eiser om 09.37 uur is ingesloten op de Brigade. De duur van de ophouding is dus overschreden met ofwel 25 minuten of 3 minuten.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt eiser terecht dat het verwarrend is dat er twee maatregelen van bewaring in het dossier zitten. Echter, de staatssecretaris heeft middels het proces-verbaal uitreiking maatregel IBS voldoende duidelijk gemaakt dat de maatregel die om 15.40 uur is opgelegd de juiste maatregel is. Dat het model M105-A om 14.56 uur is ondertekend zegt niets over de beëindiging van de ophouding. Zoals in het model onder punt 8 staat opgenomen, is op 21 december 2023 de vrijheidsbeneming op grond van artikel 50 dan wel artikel 50a Vw beëindigd omdat eiser in bewaring is gesteld. De ophouding is dus geëindigd om 15.40 uur.
6.2.
Ten aanzien van de duur van de ophouding oordeelt de rechtbank als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de termijn van de vreemdelingrechtelijke ophouding een aanvang neemt op het moment dat de vreemdeling is aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor. [1] De rechtbank stelt vast dat uit het model M105-A volgt dat eiser om 9:45 uur is aangekomen op een plaats bestemd voor verhoor, zijnde Brigade Oostgrens-Midden te Zevenaar. In het formulier fouillering arrestant staat echter dat eiser om 9.37 uur is ingesloten op de Brigade Oostgrens-Midden te Zevenaar. Het is de rechtbank niet duidelijk of de locatie van insluiting dezelfde is als de plaats bestemd voor verhoor. Voor zover ervan uit moet worden gegaan dat dit het geval is en de in artikel 50a, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde termijn van 6 uur is overschreden leidt dit gelet op de geringe overschrijding van 3 minuten niet tot een onrechtmatigheid van de maatregel. Ook is het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ruim binnen de termijn voor ophouding aangevangen, namelijk om 10.00 uur, en ook binnen de termijn voor ophouding afgerond. Door eiser zijn geen belangen aangevoerd die door deze termijnoverschrijding zijn geschaad. Van dergelijke belangen is de rechtbank ook niet gebleken, terwijl de belangen van de staatssecretaris bij het opleggen van de maatregel van de bewaring blijken uit het hiernavolgende oordeel over de gronden van de maatregel. De mogelijke overschrijding van de maximale duur van de ophouding leidt daarom niet tot opheffing van de maatregel van bewaring.
Kunnen de gronden de maatregel dragen?
7. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Eiser is namelijk in de trein gecontroleerd door de Koninklijke Marchaussee. Tijdens deze controle heeft eiser geen enkel geldig document getoond, maar een kopie van een valse Italiaanse verblijfsvergunning. Later heeft eiser verklaard dat hij op illegale wijze de Europese Unie is binnengekomen. Ook de zware grond 3b is feitelijk juist. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt heeft eiser niet direct tijdens de controle kenbaar gemaakt dat hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Dat eiser – zoals hij aanvoert – zich niet aan het toezicht heeft onttrokken omdat hij is aangehouden, doet daaraan niet af. De meldplicht die op grond van artikel 4.39 van het Vb 2000 op eiser rust betreft immers een vrijwillige meldplicht. Voor de zware gronden 3a en 3b is voldoende dat zij feitelijk juist zijn en behoeven geen nadere toelichting. [2] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen en eiser ook worden tegengeworpen. Wat eiser verder heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
7.2.
In zoverre eiser betoogt dat de staatssecretaris niet de maatregel van bewaring kon opleggen omdat er tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is gesproken over vrijwillig terugkeer, volgt de rechtbank het betoog niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd namelijk, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dat gesproken is over vrijwillige vertrek maakt dat niet anders.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser betoogt dat in dit geval sprake is van een geplande inbewaringstelling. Daarom had de staatssecretaris meer handelingen ter voorbereiding van de uitzetting moeten verrichten voorafgaand de oplegging van de inbewaringstelling.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De staatssecretaris heeft gedurende de strafrechtelijke detentie van eiser, van 23 oktober 2023 tot 21 december 2023, al handelingen verricht. De staatssecretaris heeft namelijk op 30 oktober 2023 een claimverzoek gedaan bij de Duitse autoriteiten. Ook is op 26 november 2023 een voornemen uitgebracht en op 19 december 2023 een overdrachtsbesluit genomen. Anders dan eiser betoogt is de staatssecretaris tijdens strafrechtelijke detentie niet gehouden om voortvarend te handelen. Hij heeft wel een inspanningsverplichting. [3] Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Verder heeft de staatssecretaris na de oplegging van de maatregel de rechtbank verzocht om een spoedige behandeling van de ingediende voorlopige voorziening van eiser. Ook heeft de staatssecretaris op 22 december 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser.
Heeft de staatssecretaris het claimakkoord van het juiste land ontvangen?
9. Eiser voert aan dat Duitsland het claimverzoek ten onrechte heeft geaccepteerd. Eiser is namelijk via Spanje de Europese Unie ingereisd en uit zijn verklaringen en de overgelegde documenten blijkt dat hij in Spanje staat ingeschreven. Ten onrechte heeft de staatssecretaris geen onderzoek gedaan bij de Spaanse autoriteiten. Het overdrachtsbesluit kan daarom niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of het juiste land het claimverzoek heeft geaccepteerd niet voor ligt in deze procedure, maar dient te worden beoordeeld in het kader van het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het overdrachtsbesluit van 19 december 2023.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 15 januari 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9607.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.ABRvS 7 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:892 en paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.