ECLI:NL:RBDHA:2024:2501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Indiase vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Indiase vreemdeling. Eiser, geboren in 1991, heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtmatigheid van de maatregel niet kan worden beoordeeld omdat het proces-verbaal van de politie, waarin staat dat zij zonder toestemming zijn woning zijn binnengetreden, ontbreekt. De rechtbank oordeelt dat de bewaringsrechter bevoegd is om de rechtmatigheid van de aanhouding te toetsen, maar dat het ontbreken van het proces-verbaal niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van zowel de rechtbank als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de rechtmatigheid van het strafrechtelijke voortraject, tenzij deze onrechtmatigheid door de strafrechter is vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser, en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist, en de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden die eiser aanvoert niet leiden tot het opleggen van een lichter middel. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 februari 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1220
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen - Theodoulou).
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2024 op een zitting behandeld, maar in verband met het niet verschijnen van de tolk, is de behandeling van het beroep aangehouden. Op 29 januari 2024 is de behandeling op zitting voortgezet. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.M. Butt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Indiase nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
Strafrechtelijk voortraject
2. Eiser stelt dat de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring niet beoordeeld kan worden, omdat het proces-verbaal waarin staat de politie zonder toestemming de woning van eiser heeft binnengetreden ontbreekt in het dossier. De bewaringsrechter is wel bevoegd om de rechtmatigheid van de aanhouding te toetsen. Eiser verwijst daarvoor naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 29 september 20231.

1.ECLI:NL:RBDHA:2023:14656.

3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 1 januari 2024 volgt dat de politie de woning van eiser is binnengetreden zonder toestemming van eiser, omdat de politie een melding kreeg om naar deze woning te gaan in verband met een ruzie. Hieruit blijkt al dat er sprake is van een strafrechtelijk voortraject. Een extra proces-verbaal over het binnentreden in de woning zonder toestemming is in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring niet nodig. Verder volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 september 20182, dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de (on)rechtmatigheid van het strafrechtelijke voortraject, tenzij de onrechtmatigheid al door de strafrechter is vastgesteld. In dit geval is deze onrechtmatigheid niet door de strafrechter vastgesteld, dus oordeelt de rechtbank niet over de rechtmatigheid van het strafrechtelijke voortraject. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd de zware grond onder 3f laten vallen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overige zware en lichte gronden voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.

Lichter middel

6. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft op 2 januari 2024 asiel aangevraagd, daarom was het mogelijk om hem in een asielzoekerscentrum te plaatsen. Eiser heeft ook geen strafblad. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met opleggen van een lichter middel.

2.ECLI:NL:RVS:2018:3074.

7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan volgt al dat er sprake is van een risico op onttrekking aan toezicht. Eiser is al sinds 2021 op en af in Nederland en kon al die tijd een asielaanvraag indienen. Dat heeft eiser niet gedaan. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet kunnen leiden tot het opleggen van een lichter middel. Dat eiser geen strafblad heeft, betekent niet dat er geen sprake is van onttrekkingsgevaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was3. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 februari 2024
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.