ECLI:NL:RBDHA:2024:2405
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een inreisverbod opgelegd aan een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen een opgelegd inreisverbod beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. van Dam, had eerder een terugkeerbesluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die ook als verweerder optreedt in deze zaak. Het terugkeerbesluit werd op 22 juli 2023 genomen, gevolgd door een inreisverbod op 11 augustus 2023. Eiser heeft op 11 augustus 2023 zijn zienswijze ingediend, maar het beroep tegen het inreisverbod werd pas op 21 augustus 2023 ingediend. De rechtbank moest beoordelen of het beroep ontvankelijk was, ondanks dat het beroepschrift in eerste instantie leek te verwijzen naar een te laat ingediend beroep tegen het terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelde dat de samenhang tussen het terugkeerbesluit en het inreisverbod aanleiding gaf om het beroep ontvankelijk te verklaren.
Eiser voerde aan dat het inreisverbod onredelijk was, omdat hij al op Schiphol was om zelfstandig terug te keren. Hij betoogde dat verweerder geen verplichting had om een inreisverbod op te leggen, en dat het inreisverbod mogelijk was opgelegd als vergelding voor het indienen van een zienswijze. De rechtbank overwoog dat het opleggen van een inreisverbod volgens de Vreemdelingencirculaire 2000 gerechtvaardigd was, omdat eiser de vrije termijn had overschreden. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat het inreisverbod was opgelegd vanwege zijn zienswijze, en concludeerde dat er geen reden was om van het inreisverbod af te zien. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.