ECLI:NL:RBDHA:2024:239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
19/906
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kennisneming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats], beroep ingesteld tegen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigd door mr. S.M.M. Meijer, naar aanleiding van een besluit van 20 december 2018. Dit besluit volgde op eerdere verzoeken van eiser om kennisneming van gegevens op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv). Eiser had in 2017 verscheidene verzoeken ingediend, die in het primaire besluit van 17 augustus 2017 deels waren afgewezen. Het bestreden besluit verleende eiser gedeeltelijk inzage in zijn verzoeken, maar bepaalde verzoeken werden afgewezen omdat deze te algemeen waren of omdat er geen niet-actuele gegevens beschikbaar waren. De rechtbank heeft de zaak op 10 januari 2020 en opnieuw op 20 december 2022 behandeld, waarbij het onderzoek ter zitting meerdere keren is geschorst. Eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte documenten in zijn geheel heeft geweigerd en dat de verstrekte informatie niet voldoende inzicht biedt in het handelen van de AIVD. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten zijn geweigerd op grond van geheimhouding en dat de nationale veiligheid in het geding is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat de Wiv niet voorziet in het kenbaar maken van de beweegredenen van de AIVD. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/906

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.M. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verscheidene verzoeken van eiser om kennisneming op grond van de Wiv [1] afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder een aantal verzoeken toegewezen en eiser gedeeltelijk inzage verleend. Verweerder heeft voorts eiser verzocht een deel van de verzoeken nader te specificeren.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2020 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
De rechtbank heeft opnieuw het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder de gelegenheid geboden schriftelijk op de ter zitting gestelde vragen te reageren.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft partijen te kennen gegeven een nadere zitting niet nodig te vinden. Partijen zijn daarbij verzocht om binnen één week te laten weten of zij wel op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben hierop niet gereageerd.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft verzocht om kennisneming van eventueel bij de AIVD [2] aanwezige gegevens over:
- het bedrijf [bedrijfsnaam 1] (of vergelijkbare namen);
- het kraakpand [straatnaam 1] in de periode van 1983 tot en met 1999;
- de zaak [naam 1] , de moord op de heer [naam 1] in 2005 en het onderzoek naar de moord door het [naam 2] team in de jaren die volgden;
- het kraakpand [straatnaam 2] in de periode van 1975 tot en met 1992;
- spionageactiviteiten door of voor/ten behoeve van [land] en de inlichtingendienst van dit land, [inlichtingendienst] ;
- de organisatie/groep [groep 1] en hun acties en de betrokkenheid van de diensten, bijvoorbeeld door de zaak [naam 3] ;
- de politieke partij de [politieke partij] ( [politieke partij] );
- het [publicatie] (of vergelijkbare namen) in de jaren tachtig;
- [datum] en zowel de aanloop daar naartoe als de afwikkeling daarna;
- [stichting] , opgericht in [jaartal 1] en banden met [groep 2] (of vergelijkbare namen).
2. Verweerder heeft de verzoeken in het primaire besluit afgewezen, omdat eiser misbruik zou maken van de bevoegdheid om verzoeken tot kennisneming te doen. Naar aanleiding van het horen in bezwaar heeft verweerder eiser te kennen gegeven alsnog inhoudelijk te zullen beslissen op zijn verzoeken.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder medegedeeld dat de verzoeken over [bedrijfsnaam 1] en [datum] nog in behandeling zijn en dat daarop later een besluit op bezwaar zal worden genomen. Ten aanzien van het onderwerp Spionageactiviteiten door of voor/ten behoeve van [land] en de inlichtingendienst van dit land, [inlichtingendienst] , heeft verweerder te kennen gegeven dat dit verzoek te algemeen is geformuleerd en eiser verzocht dit verzoek nader te concretiseren. Het verzoek om kennisneming van gegevens over de zaak [naam 3] wordt afgewezen, omdat hierover geen niet-actuele gegevens aanwezig zijn. Ten aanzien van de overige verzoeken mag eiser de niet-actuele gegevens inzien, met uitzondering van persoonsgegevens en informatie over de actuele werkwijzen en de bronnen van de AIVD, omdat bekendwording van deze gegevens de nationale veiligheid kunnen schaden. [3]
Geldende wet- en regelgeving.
4. In artikel 23, aanhef en onder b, van de Wiv staat dat de hoofden van de diensten zorgdragen voor de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn.
In artikel 84, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv staat dat een aanvraag om kennisneming van andere gegevens dan persoonsgegevens wordt afgewezen, als verstrekking van de gevraagde gegevens de nationale veiligheid zou kunnen schaden. In het tweede lid, aanhef en onder e, is bepaald dat een aanvraag ook wordt afgewezen voor zover het belang van verstrekking van de gevraagde gegevens niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Verloop van de procedure.
5. Verweerder heeft ten aanzien van bepaalde stukken een beroep gedaan op geheimhouding. [4] De rechtbank heeft, in een andere samenstelling, beslist dat deze beperking van kennisneming gerechtvaardigd is. Eiser heeft aanvankelijk de rechter geen toestemming gegeven om deze stukken in te zien. [5] Ter zitting van 10 januari 2020 heeft eiser deze toestemming alsnog gegeven. De rechtbank heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst, zodat alsnog van deze stukken kennis kan worden genomen. Ook wordt verweerder in de gelegenheid gesteld de reeds aan eiser verleende stukken ook aan de rechtbank te verstrekken, nu dit op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
6. Op 20 december 2022 is het onderzoek ter zitting hervat. Ter zitting heeft de rechtbank verweerder vragen gesteld over de motivering van de gehanteerde weigeringsgronden. Daarbij heeft de rechtbank gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1277. De gemachtigde van verweerder heeft aangegeven hiervoor navraag te moeten doen bij diegenen die het dossier hebben bewerkt. De rechtbank heeft daarop het onderzoek ter zitting opnieuw geschorst. Verweerder heeft schriftelijk op de vragen van de rechtbank gereageerd.
Wat vindt eiser?
7. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de gegeven weigeringsgronden gebruikt om hele documenten te weigeren, zonder duidelijke verklaring. Eiser heeft daarbij te kennen gegeven niet geïnteresseerd te zijn in persoonsgegevens van derden of in namen van bronnen. Deze gegevens kunnen worden weggelakt. Eiser ziet echter geen reden om daarom hele documenten niet te verstrekken. Ook wijst hij er op dat de door hem gevraagde onderwerpen niet zien op actuele onderzoeken en dat de nationale veiligheid dan ook niet in geding is. Bovendien is de manier van werken van de AIVD, en destijds de BVD [6] , al eerder in het nieuws geweest en zijn de bevoegdheden van de AIVD bekend. Eiser stelt dat het hem vooral gaat om de vraag waarom bepaalde dingen zijn gebeurd en hoe de BVD invloed heeft gehad op zijn leven, maar dat de verstrekte documenten hem geen inzicht geven in het handelen van de BVD/AIVD. Zo acht hij het ongeloofwaardig dat er niet meer gebruik is gemaakt van infiltranten, dan wat uit de stukken blijkt. Ook missen er bijvoorbeeld aanvragen en toestemmingen van de minister voor bepaalde handelingen en gespreksverslagen over de handelingen van de BVD/AIVD.
Eiser betwijfelt ook anderzins of de verstrekte dossiers wel compleet zijn. Zo mist in zijn persoonlijk dossier, dan wel het dossier [naam 1] , een e-mail. Ook wijst hij erop dat het dossier over het kraakpand [straatnaam 1] alleen ziet op de ontruiming van het pand in [jaartal 2] , terwijl het pand jarenlang in de gaten is gehouden. Ook acht hij het ongeloofwaardig dat er maar één bladzijde zou zijn over [politieke partij] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De gronden van beroep zien alleen op de onderwerpen waarin aan eiser documenten zijn verstrekt. Het beroep ziet derhalve niet op de onderwerpen [bedrijfsnaam 1] , [datum] , Spionageactiviteiten door of voor/ten behoeve van [land] en [inlichtingendienst] en de zaak [groep 2] .
9. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat de AIVD zijn wettelijke taak uitsluitend binnen een zekere mate van geheimhouding effectief kan uitoefenen en zijn bronnen en actuele werkwijzen geheim moet kunnen houden, omdat het geven van inzicht daarin ten koste gaat van het goed functioneren van de AIVD en daarmee ten koste van de nationale veiligheid, ter bescherming waarvan de AIVD is opgericht. In gevallen waarin met een beroep op artikel 84, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv kennisneming wordt geweigerd moet het besluit een op de aanvraag toegesneden deugdelijke motivering bevatten. [7]
10. Het is verder vaste rechtspraak van de Afdeling dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat hij een bepaald document niet of niet meer heeft en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat het bestuursorgaan dat document toch heeft. [8] Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het ook vaste rechtspraak is dat verweerder niet verplicht is om kenbaar te maken of er nog actuele gegevens aanwezig zijn, omdat dit de geheimhouding daarvan teniet doet en de AIVD belemmert in zijn taakuitoefening. [9] In theorie is het dan ook mogelijk dat er meer documenten bij verweerder aanwezig zijn, maar dat dit actuele gegevens zijn. In dat geval hoeft verweerder daar dus geen uitlatingen over te doen. De omstandigheid dat het verzoek om kennisname van eiser ziet op gesloten dossiers van zo’n twintig jaar geleden maakt niet dat verweerder alle documenten uit dat dossier zonder meer dient te verstrekken. De geweigerde documenten kunnen nog steeds actuele werkwijzen bevatten. Als het gaat om oude documenten, opgemaakt in een gedateerde context, is weigering van verstrekking van daarin voorkomende gegevens betreffende werkwijzen gerechtvaardigd indien deze ook nu nog de nationale veiligheid zouden kunnen schaden. De ouderdom van stukken doet er niet toe als hieruit kan worden afgeleid hoe de AIVD ook nu nog omgaat met onderzoek naar dit soort organisaties en/of onderwerpen. [10] De stelling van eiser dat de bevoegdheden van de AIVD bij wet zijn geregeld en daardoor algemeen bekend zijn, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat informatie over wanneer en de manier waarop de bevoegdheden worden ingezet geheim dient te blijven. Hetzelfde geldt voor de bescherming van bronnen.
11. Het standpunt van verweerder dat niet meer informatie beschikbaar is die voor kennisneming in aanmerking komen, komt op de rechtbank niet ongeloofwaardig over. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder wel over meer documenten met niet-actuele gegevens beschikt. Ten aanzien van informatie over het kraakpand [straatnaam 1] heeft eiser aangevoerd dat hij zelf jarenlang in het pand heeft gewoond en van de PTT heeft begrepen dat de telefoonlijnen van minstens de helft van de bewoners in de gaten werden gehouden door de Vreemdelingenpolitie. Ook heeft hij aangevoerd dat [bedrijfsnaam 2] in het pand was gevestigd en dat is gebleken dat het [bedrijfsnaam 2] door de BVD in de gaten werd gehouden. Hij heeft er daarbij op gewezen dat een oprichter van [bedrijfsnaam 2] later bij de politieacademie en het OM is gaan werken, wat er volgens hem op duidt dat deze persoon als mol voor de BVD heeft gewerkt. Verder heeft eiser erop gewezen dat uit een artikel van de NRC zou blijken dat de BVD het pand in de gaten hield en dat het pand ten tijde van de [gebeurtenis] omsingeld is geweest door de politie. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet blijkt dat de AIVD meer niet-actuele gegevens over dit dossier heeft die voor kennisname in aanmerking kunnen komen. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat een aantal van de door eiser gegeven voorbeelden zien op acties van de politie. De politie opereert los van de AIVD en informatie van de politie hoeft niet automatisch ook onderdeel te zijn van het archief van de AIVD. De omstandigheid dat een oprichter van [bedrijfsnaam 2] later werkzaam is geweest bij de politieacademie en het OM, wijst dan ook niet op betrokkenheid van de BVD dan wel de AIVD. Bovendien heeft verweerder er op gewezen dat [bedrijfsnaam 2] één keer wordt genoemd in een kwartaalbericht, naar aanleiding van een artikel van dit [bedrijfsnaam 2] . Uit het kwartaalbericht blijkt echter niet dat het [bedrijfsnaam 2] onderwerp is geweest van een onderzoek. Ten aanzien van het artikel van de NRC overweegt de rechtbank dat eiser dit niet heeft overgelegd en de gestelde inhoud van het artikel daarom niet is na te gaan. Ten aanzien van de door eiser genoemde e-mail in het dossier [naam 1] overweegt de rechtbank dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat deze e-mail afkomstig is van de politie en dus niet in het archief van de AIVD aanwezig hoeft te zijn.
12. Eiser is niet opgekomen tegen de weigering om bronnen en persoonsgegevens te verstrekken. Eiser heeft meerder keren te kennen gegeven daarin ook niet geïnteresseerd te zijn. Wel komt eiser op tegen het feit dat verweerder onder verwijzing naar deze weigeringsgronden documenten in zijn geheel heeft geweigerd. Ook richt eiser zich tegen de weigeringsgrond ten aanzien van de actuele werkwijzen.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit een algemene toelichting gegeven waarom bronbescherming en de actuele werkwijze als weigeringsgronden worden gehanteerd. Verweerder heeft verder per document met een oplegblad kenbaar gemaakt of, en zo ja, welke weigeringsgronden in dat document van toepassing zijn. Wanneer een document in zijn geheel is geweigerd, is alleen het oplegblad verstrekt. In de stukken die de rechtbank met toepassing van artikel 8:29 van de Awb heeft ingezien, heeft verweerder de documenten en passages die niet aan eiser zijn verstrekt geel gemarkeerd. Daarbij heeft verweerder met codes aangegeven op welke grond hij kennisneming van deze documenten of passages heeft geweigerd. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat van verweerder mag worden verwacht dat hij per document of onderdeel daarvan aangeeft welke bron is beschermd en/of welke werkwijze wordt beschermd, en zo nodig waarom die bron en/of werkwijze bescherming behoeven. Duidelijk dient te zijn waarom de nationale veiligheid in gevaar wordt gebracht als eiser kennis neemt van die documenten. [11] Ten aanzien van het volledig weigeren van documenten op grond van bronbescherming, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende kenbaar heeft gemaakt waarom het gehele document is geweigerd. Zo heeft verweerder in het opmerkingenveld op de oplegbladen bijvoorbeeld opgenomen dat het gaat om een document, afkomstig van een bron, dat niet nader kan worden omschreven, omdat daarmee inzicht kan worden gegeven in de soort en/of identiteit van de bron. Ten aanzien van andere documenten heeft verweerder opgenomen dat het informatie betreft die alleen in kleine kring bekend is gemaakt en daardoor de identiteit van de bron kan worden achterhaald. De rechtbank heeft bij inzage van de documenten geconstateerd dat verweerder kennisneming van deze documenten door eiser heeft mogen weigeren. Hetzelfde geldt voor de overige documenten en weggelakte passages. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat verweerder de weigeringsgronden ten onrechte aan de beperkte kennisneming ten grondslag heeft gelegd, omdat bekendwording van deze gegevens de nationale veiligheid kunnen schaden. Voor zover eiser erop heeft gewezen dat op een aantal oplegbladen staat dat er geen weigeringsgronden zijn gehanteerd, overweegt de rechtbank dat dit niet betekent dat de weigeringsgronden niet worden gegeven, maar dat er geen weigeringsgronden waren en het gehele document daarom is verstrekt.
14. Voor zover eiser heeft gesteld dat de aan hem verstrekte documenten hem geen inzicht geven in het handelen van de BVD/AIVD en in welke mate dit invloed heeft gehad op zijn leven, overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Wiv niet ziet op het kenbaar maken van beweegredenen van de AIVD, maar alleen ziet op kennisneming van bij de AIVD aanwezige gegevens. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat inzage in het handelen van de AIVD en de beweegredenen daarvoor de kern van de weigeringsgronden raakt. Dat de aan eiser verstrekte gegevens niet voldoet aan zijn verwachtingen, maakt dat niet anders.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. Ten tijde van het bestreden besluit was de Wiv 2017 van toepassing.
2.Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
3.Artikel 23, aanhef en onder b, en artikel 84, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, aanhef en onder e, van de Wiv 2017.
4.Op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
6.Binnenlandse Veiligheidsdienst.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:176.
8.Zie de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022.
9.Uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2624.
10.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1277 en 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1381.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1277.