7.1.De Afdeling heeft in haar uitspraak van 16 augustus 2023 geoordeeld dat in het geval van Dublinoverdrachten naar Bulgarije in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Bulgarije geen toegang hebben tot opvang. Ook heeft de Afdeling in haar uitspraak van 16 oktober 2023 geoordeeld dat Bulgarije in lijn met artikel 20 en 21 van de Procedurerichtlijn handelt.
Opvangvoorzieningen
8. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling zich in de uitspraak van 16 augustus 2023 enkel heeft uitgelaten over de toegang tot de opvangcentra in Bulgarije en zich dus niet heeft uitgelaten over het niveau en de omstandigheden in die opvangcentra. Dit heeft verweerder ook op zitting erkend. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft in de uitspraken van
26 april 202319, 23 mei 202320 en 3 oktober 202321 geoordeeld dat in de opvangcentra fundamentele systeemfouten zijn gelegen die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo hebben bereikt. Uit het AIDA-rapport van februari 202222 volgt immers dat de omstandigheden in de meeste opvangcentra overweldigend ondermaats (‘overwhelmingly substandard’) zijn. Behalve in de Vrazhdebna opvang en twee safe-zones voor onbegeleide kinderen, ervaren alle andere opvangcentra problemen met hun infrastructuur en wordt nagelaten te voorzien in basisbehoeften, waaronder watervoorzieningen, hygiëne en adequate voorzieningen voor persoonlijke en algemene ruimtes. Ondanks de maatregelen die zijn getroffen om ongedierte in de opvangcentra te bestrijden, heeft dit niet geleid tot verbeteringen. Het niveau van de opvangcentra in Bulgarije ligt daarom onder of op de minimum standaard. Deze conclusie wordt ook getrokken in het AIDA-rapport van maart 202323, waaruit volgt dat de situatie niet is verbeterd.
21 Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 3 oktober 2023 in NL23.20061.
22 AIDA Country report: Bugaria, februari 2022, pagina 6.
23 AIDA Country report: Bulgaria, 30 maart 2023, pagina 76.
8.1.De rechtbank overweegt dat eiser daarbij ook zelf heeft ervaren dat de opvangvoorzieningen in Bulgarije ondermaats zijn. Hij heeft één maand verbleven in een locatie waar hij niet naar buiten kon, in een kamer zonder sanitaire voorzieningen. Af en toe mocht hij wandelen op de gang en kon hij naar het toilet. De overige tijd moest hij zijn behoeften in een zakje doen. Medische zorg en (juridische) bijstand was volgens eiser niet toegankelijk.
8.2.De rechtbank is van oordeel dat, nu de Afdeling niet op de omstandigheden in de opvangcentra is ingegaan, verweerder niet met verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 16 augustus 2023 en zonder nadere motivering kan stellen dat ten aanzien van Bulgarije met betrekking tot het niveau en de omstandigheden in de opvangcentra van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft de aangevoerde landenformatie en de persoonlijke ervaringen van eiser onvoldoende meegenomen in de beoordeling. De rechtbank sluit zich voor de verdere motivering aan bij de motivering van de hierboven genoemde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle.
Rechtsbijstand
9. Eiser heeft vervolgens met landeninformatie en eigen ervaringen onderbouwd dat rechtsbijstand in Bulgarije pas wordt verleend nádat een asielaanvraag is afgewezen en beroep is ingesteld. Volgens eiser behoort het instellen van beroep ook tot de beroepsprocedure en het opstellen van de vereiste processtukken, zoals vermeldt in artikel 20 van de Procedurerichtlijn.
9.1.Verweerder heeft op zitting toegelicht dat in Bulgarije toegang tot rechtsbijstand bestaat conform artikel 20 van de procedurerichtlijn omdat NGO’s24 vreemdelingen kunnen helpen met het instellen van beroep en daarna hebben vreemdelingen in Bulgarije recht op rechtsbijstand. De rechtbank stelt vast dat het opstellen van de vereiste processtukken in ieder geval valt onder de rechtsbijstand waar vreemdelingen op grond van artikel 20 van de Procedurerichtlijn recht op hebben. De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende heeft betwist dat het instellen van beroep niet valt onder het ‘opstellen van de vereiste processtukken’. Nu uit het AIDA-rapport blijkt dat vreemdelingen pas rechtsbijstand toegewezen krijgen ná het instellen van het beroep, komt de rechtbank tot de conclusie dat, in tegenstelling tot wat de Afdeling eerder heeft geoordeeld, niet wordt voldaan aan artikel 20 en 21 van de Procedurerichtlijn. Dat NGO’s vreemdelingen kunnen helpen met het instellen van beroep doet daar niet aan af. Daarmee is immers geen sprake van Bulgarije die ervoor zorgt dat vreemdelingen kosteloze rechtsbijstand wordt geboden. Verweerders argument dat hierover geklaagd moet worden bij de Bulgaarse autoriteiten slaagt niet. Eiser heeft immers verklaard over de situatie in de opvangcentra in Bulgarije, waar hij verbleef in een locatie waar hij niet naar buiten kon en er geen toegang was tot (juridische) bijstand. In een dergelijke situatie kan niet van hem worden verwacht, dat hij moet klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Eiser kan immers ook geen gebruikmaken van rechtsbijstand om hem te helpen met het indienen van een klacht.
10. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ook onvoldoende gemotiveerd. Niet is gebleken dat verweerder nader 24 Non-gouvernementele organisaties.
onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Bulgarije met betrekking tot de omstandigheden in de opvangvoorzieningen en het verlenen van rechtsbijstand. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2023 acht de rechtbank in dat kader onvoldoende, omdat de Afdeling zich in die uitspraak niet over de opvangomstandigheden heeft uitgelaten. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2023 wordt eveneens niet gevolgd nu de Afdeling niet heeft onderkend dat vreemdelingen in Bulgarije pas na het instellen van beroep toegang krijgen tot rechtsbijstand en dit in strijd is met artikel 20 van de Procedurerichtlijn. De beroepsgrond slaagt.
Was er aanleiding voor verweerder om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen?
11. De rechtbank is van oordeel van verweerder in dit specifieke geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding bestaat om eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder moet in dat kader beoordelen of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor een overdracht van bijzondere hardheid getuigt.
11.1.Verweerder heeft het geheel van omstandigheden onvoldoende kenbaar betrokken bij zijn beoordeling en daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom in deze omstandigheden geen aanleiding wordt gezien om de aanvraag van eiser toch in behandeling te nemen. De enkele stelling in het besluit dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn, omdat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser zich bij verdragsschendingen moet beklagen bij de Bulgaarse autoriteiten, acht de rechtbank een onvoldoende en niet op deze zaak toegespitste motivering. Verweerder heeft nagelaten kenbaar en inzichtelijk in te gaan op de door eiser aangevoerde omstandigheden. De beroepsgrond slaagt.
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
12.1.De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
De voorlopige voorziening
13. Omdat de rechtbank nu beslist op het beroep van eiser, is er voor het treffen van de voorlopige voorziening geen reden meer. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
14. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de proceskosten vergoeden. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoek om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep (NL23.36179) gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 november 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (NL23.36180) af.
De rechtbank en voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. K.J. Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.