ECLI:NL:RBDHA:2024:2331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
NL23.25032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van homoseksuele Gambiaan en de geloofwaardigheid van zijn verklaringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser, een Gambiaanse man, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij homoseksueel is en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Gambia. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van een gebrek aan geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn seksuele gerichtheid en de problemen die hij in Gambia zou hebben ondervonden. De rechtbank heeft op 28 december 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens met betrekking tot zijn homoseksualiteit. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen rekening heeft gehouden met zijn achtergrond en sociale angsten, maar dat dit niet voldoende was om de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser niet overtuigend zijn en dat er geen bewijs is dat de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden in Gambia, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25032

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.R. Nohar)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 4 augustus 2023 waarmee de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen. Ook is daarbij bepaald dat aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend en dat hij geen uitstel van vertrek krijgt op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
3. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Bij terugkeer in Gambia vreest eiser in dat verband voor vervolging. In Gambia is hij gearresteerd vanwege een relatie met zijn toenmalige vriend [persoon A] en vervolgens voorgeleid aan de rechter. Voordat de rechtszaak plaatsvond, is eiser op borgtocht vrijgelaten en heeft hij Gambia verlaten.
Bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de relevante elementen (1) identiteit, nationaliteit en herkomst, (2) eiser is homoseksueel en (3) problemen naar aanleiding van de homoseksuele gerichtheid. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Aan de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid en over de problemen die hij naar aanleiding van zijn homoseksuele gerichtheid zou hebben gehad heeft de staatssecretaris geen geloof gehecht. Omdat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000, aldus de staatssecretaris.
Referentiekader en persoonlijke omstandigheden
5. In de besluitvorming heeft de staatssecretaris overwogen dat hij bij de beoordeling van de verklaringen van eiser rekening heeft gehouden met de achtergrond van eiser. Daarbij heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat hoewel het voor eiser lastig kan zijn openlijk over zijn homoseksuele gerichtheid te spreken, van hem mag worden verwacht dat hij íets over zijn eigen ervaringen en gevoelens in dat verband kan vertellen en deze kan duiden. De staatssecretaris heeft in dat verband relevant geacht dat eiser zich al lange tijd bewust zou zijn van zijn homoseksuele gerichtheid, dat hij zich in diverse situaties geconfronteerd zou hebben gezien met zijn seksuele gerichtheid, dat hij een aantal jaar in landen heeft geleefd waar anders wordt omgegaan met homoseksualiteit dan in Gambia en waar hij kon spreken over zijn gevoelens, en dat hij hoger opgeleid is.
5.1.
Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris bij de beoordeling van zijn verklaringen onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader en zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser is introvert en heeft sociale angsten waardoor hij zich tegenover vreemden en in groepen mensen niet goed kan uiten en het moeilijk vindt in die setting over zichzelf te vertellen. Daar heeft hij bij de gehoren met de IND last van gehad. Omdat eiser zich wel bij zijn gemachtigde kan uiten, heeft eiser verklaringen die hij tijdens de gehoren heeft afgelegd, bij de correcties en aanvullingen op punten nader aangevuld. Met die correcties en aanvullingen, en daarmee ook met de sociale angsten van eiser, heeft de staatssecretaris onvoldoende rekening gehouden. Verder heeft eiser in dit verband aangevoerd dat de omstandigheden dat hij hoger opgeleid is en zich in diverse situaties geconfronteerd heeft gezien met zijn seksuele gerichtheid, niet maken dat hij geen moeite heeft over zijn gedachten en gevoelens te praten. Daarbij speelt volgens hem een rol dat hij uit een islamitisch land en een islamitische familie komt, waar hij niet over zijn homoseksuele gevoelens en gedachten kon praten. Ook is de ontdekking en acceptatie van zijn seksuele gerichtheid lang geleden, waardoor hij niet meer alles kan reproduceren, aldus eiser.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende uiteengezet van welk referentiekader hij bij eiser is uitgegaan en heeft hij bij het horen van eiser en de beoordeling van de geloofwaardigheid van diens verklaringen voldoende (kenbaar) rekening gehouden met dat referentiekader. Onderkend en betrokken is dat het voor eiser, ook vanwege zijn achtergrond, lastig kan zijn om over zijn homoseksuele gerichtheid te praten. De staatssecretaris heeft zich ook voldoende rekenschap gegeven van de sociale angst die eiser zou hebben, in zoverre dat deze erin is gelegen dat eiser zich in een groep onbekenden angstig en oncomfortabel voelt. In dat verband merkt de rechtbank op dat eiser pas in de gronden van beroep stelt dat hij ook tegenover vreemden (in het algemeen), en dus ook tegenover de hoormedewerker van de IND (in combinatie met een tolk), niet goed kan verklaren over zijn gevoelens en gedachten. Eerder heeft eiser juist meermaals aangegeven en ook verduidelijkt dat zijn sociale angst inhoudt dat hij zich in
een groepmet voor hem onbekenden onprettig voelt en hij zich in die setting niet goed kan uiten, maar dat dat één op één voor hem anders is. [1] Dit wordt ook bevestigd door [persoon B] , voorzitter van [stichting] , in zijn verklaring van 9 juni 2023. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris, door acht te slaan op eisers verklaring dat hij last heeft van sociale angsten in die zin dat hij zich in groepen moeilijk kan uiten, met dit aspect voldoende rekening heeft gehouden. Niet is gebleken dat de setting van een hoormedewerker in combinatie met een tolk voor eiser belemmerend is geweest om te verklaren. Dat de staatssecretaris geen oog heeft gehad voor de persoonlijke situatie van eiser, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook niet. Dat de staatssecretaris het in dit verband ook van betekenis heeft geacht dat eiser eerder in het buitenland heeft verbleven (in Polen en Oekraïne), vindt de rechtbank niet onredelijk. Hoewel het algemene sentiment en de situatie voor homoseksuelen in Polen en Oekraïne verschilt van de Nederlandse context, heeft eiser daarmee wel ervaren hoe het is om als homoseksueel te leven buiten (het overwegend islamitische) Gambia en weg van zijn islamitische familie waar homoseksualiteit een taboe is. De beroepsgrond slaagt niet.
Homoseksuele gerichtheid
6. Bij asielaanvragen waarbij de seksuele gerichtheid als asielmotief wordt aangevoerd, maakt de staatssecretaris bij het onderzoek en de beoordeling gebruik van Werkinstructie 2019/17 ‘Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd’ (de werkinstructie). Dat onderzoek vindt plaats aan de hand van vaste thema’s. Deze thema’s zijn privéleven (waaronder familie, vrienden en omgeving), huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst, contacten met of kennis van lhbti-groepen, contacten met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie, en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. Bij de beoordeling geldt in het algemeen dat het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst en hoe zijn ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt vooral als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar het zijn van lhbti maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. In die situatie is het de vraag of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd.
6.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het gaat om het geheel aan verklaringen over de eigen ervaringen, zoals het besef van de vreemdeling dat hij lhbti is, de persoonlijke beleving en de betekenis en gevolgen hiervan voor die vreemdeling. [2] De vreemdeling moet hierdoor bijvoorbeeld ook kunnen verklaren over wat hij op belangrijke momenten dacht en voelde, mede in het licht van hoe hij op dat moment zelf, ook gezien zijn achtergrond, aankeek tegen zijn seksuele gerichtheid, hoe zijn omgeving hiertegenover stond en hoe hij hiermee vervolgens, in het licht van de opvattingen in de samenleving, op verschillende momenten in zijn leven is omgegaan. Ook volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat hoewel in lhbti-zaken het zwaartepunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt bij het persoonlijke en authentieke verhaal dat de vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaring met betrekking tot zijn gestelde seksuele gerichtheid [3] , dat onverlet laat dat de staatssecretaris een integrale beoordeling moet verrichten en dat de vreemdeling zijn ontoereikende verklaringen kan compenseren met andere verklaringen en overgelegd bewijsmateriaal. Daarbij is vooral van belang of er informatie van feitelijke aard uit deze stukken volgt. [4]
6.2.
De staatssecretaris heeft zijn standpunt dat hij geen geloof hecht aan de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid – kort weergegeven – als volgt gemotiveerd. Eiser heeft op geen van de thema’s uit de werkinstructie, die worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde homoseksuele gerichtheid, overtuigend verklaard. Over die aspecten heeft eiser namelijk onvoldoende inzichtelijk, concreet en gedetailleerd en op punten tegenstrijdig verklaard, zodat hij daarmee niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het om persoonlijke ervaringen gaat. Zo heeft eiser onvoldoende met eigen ervaringen en gedachten inzicht gegeven in hoe hij zich realiseerde en accepteerde dat hij homoseksueel is en wat dat met hem deed. Over zijn eerste verliefdheid heeft eiser kort en oppervlakkig verklaard. Hoewel de verklaringen van eiser over hoe hij ermee omging dat homoseksualiteit in zijn omgeving niet toegestaan was, op zich aannemelijk en persoonlijk zijn en hij daarmee een enigszins authentiek en concreet antwoord heeft gegeven op vragen daarover, compenseren deze niet de ontoereikende verklaringen op belangrijke thema’s als relaties en bewustwording. Bovendien zien die verklaringen vooral op eisers visie op religie en gevoelens van eenzaamheid, maar zeggen deze weinig over het verband met zijn homoseksualiteit, terwijl het zwaartepunt ligt op de eigen ervaringen en gedachtes over de homoseksuele gerichtheid zelf. Verder heeft eiser onvoldoende inzicht gegeven in zijn relatie met [persoon A] en heeft hij daarover bevreemdend verklaard, zodat deze verklaringen niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van deze relatie en daarmee aan de geloofwaardigheid van de homoseksuele gerichtheid. De kennis die eiser presenteert over de situatie van homoseksuelen in Gambia draagt verder niet in positieve of in negatieve zin bij aan de aannemelijkheid van het asielrelaas. Dat geldt ook voor de foto’s die eiser heeft overgelegd waarop hij te zien is met een andere man. Tot slot heeft eiser ook met verklaringen over zijn contacten met lhbti in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie niet zijn gestelde seksuele gerichtheid aannemelijk gemaakt. De verklaring van [persoon B] kan daar niet aan af doen. Gelet op zijn referentiekader mag van eiser worden verwacht dat hij inzichtelijker, concreter, diepgaander en eenduidiger kan verklaren dan hij heeft gedaan. Alles in samenhang bekeken, heeft de staatssecretaris daarom geconcludeerd dat eiser zijn gestelde homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt.
6.3.
Eiser is het daar niet mee eens en heeft betoogd dat zijn verklaringen afzonderlijk en in samenhang bezien voldoende zijn om zijn seksuele gerichtheid aannemelijk te achten. Daartoe heeft hij – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser heeft in lijn met de werkinstructie en binnen zijn kunnen voldoende inzichtelijk en authentiek verklaard over hoe en wanneer hij ontdekte dat hij homoseksueel is, hoe hij tot aanvaarding van zijn seksuele gerichtheid kwam en welke gevoelens en gedachten hij daar bij had. Ook heeft hij inzicht gegeven in zijn verliefdheid op [persoon D] en hoe hij zich toen voelde. Verder heeft eiser voldoende gedetailleerd verklaard over [persoon A] , zijn gevoelens voor [persoon A] en hun relatie. Bovendien heeft hij verklaard over relaties die hij in Oekraïne en Nederland heeft gehad, terwijl de staatssecretaris zijn verklaringen daarover ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken. Dat geldt ook voor de foto’s met zijn ex-partner [persoon C] die hij heeft ingebracht. Volgens eiser verwacht de staatssecretaris verder ten onrechte van hem dat hij het verschil in ervaringen als homoseksueel in Gambia, Polen en Oekraïne duidelijk moet kunnen maken. Als van hem op dat punt meer verwacht had mogen worden, had hij daarover nader bevraagd moeten worden. Eiser heeft ook voldoende verklaard over zijn contacten met lhbti en heeft laten zien dat hij op de hoogte is van de situatie van homoseksuelen in Nederland en Gambia. Dat laatste wordt volgens hem ook niet bestreden. Bovendien wordt vanwege zijn sociale angst ten onrechte van hem verwacht dat hij eerder en meer betrokken had moeten zijn bij organisaties die opkomen voor lhbti in Nederland. In dat verband wijst eiser er nog op dat hij wel contact heeft met de voorzitter van [stichting] en hij met andere lhbti actief is in een WhatsApp-groep. Ook wijst eiser in dit verband op de verklaring van [persoon B] , die is opgesteld op basis van dossieronderzoek en eigen waarnemingen tijdens contacten met eiser. Volgens eiser is deze verklaring onvoldoende betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn homoseksuele gerichtheid, waarmee niet is voldaan aan wat in de werkinstructie staat over verklaringen van derden. Bovendien is hij hierover ten onrechte niet gehoord, aldus eiser.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte en voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid. Daarbij heeft de staatssecretaris telkens duidelijk aangegeven waarom bepaalde verklaringen van eiser niet aannemelijk of onvoldoende overtuigend zijn en wat er in dat verband van eiser mocht worden verwacht, en waarom.
6.4.1.
De staatssecretaris heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser met zijn verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in hoe hij zich realiseerde en vervolgens accepteerde dat hij homoseksueel is. Daar heeft de staatssecretaris bij kunnen betrekken dat eiser niet concreet heeft kunnen verklaren over zijn gevoelens en gedachten op het moment waarop hij erachter kwam dat hij op mannen valt, terwijl hem diverse keren naar details hierover is gevraagd, en dat de antwoorden die eiser heeft gegeven gaan over gevoelens die hij had in de periode na dat moment, zodat hij daarmee niet het moment zelf inzichtelijk maakt. De staatssecretaris mocht van eiser verwachten dat hij inzicht kan geven in wat er gebeurde waardoor hij zich realiseerde dat hij gesteld op mannen valt. Ook heeft de staatssecretaris in dit verband terecht aan eiser tegengeworpen dat hij niet eenduidig is over het moment dat hij zich bewust werd van zijn gevoelens voor mannen. Eiser heeft tijdens het nader gehoor namelijk verklaard dat dat was vanwege foto’s van mannen met ontbloot bovenlijf, terwijl hij in de correcties en aanvullingen – zonder nadere toelichting – daarover naar voren heeft gebracht dat hij erachter kwam dat hij op mannen viel door fantasieën en dromen die hij kreeg en door zijn verliefdheid op [persoon D] . Niet ten onrechte verwacht de staatssecretaris van eiser dat hij hierover eenduidige verklaringen kan afleggen en kan uitleggen hoe een en ander is gelopen. Het aangevoerde in de beroepsgronden, namelijk dat er aan eisers besef op zijn 15e dat hij homoseksueel is meerdere gebeurtenissen ten grondslag lagen die nagenoeg tegelijkertijd plaatsvonden, zodat er geen exact moment aan te wijzen is waarop eiser zich bewust werd van zijn homoseksuele gerichtheid, heeft eiser niet eerder op die manier naar voren gebracht. Eerder heeft eiser juist (niet overeenstemmende) specifieke momenten aangewezen waarop hij zich realiseerde dat hij op mannen valt. Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte in aanmerking genomen dat eiser niet concreet kan verklaren hoe hij op het punt is gekomen dat hij zijn homoseksualiteit accepteerde. De staatssecretaris mocht van eiser verwachten dat hij daarover specifieker kan verklaren dan hij heeft gedaan, ook omdat eiser heeft verklaard dat hij hier onderzoek naar heeft gedaan en homoseksualiteit gelet op zijn achtergrond geen gangbare seksuele gerichtheid is. Hoewel de staatssecretaris van een aantal verklaringen van eiser over hoe hij ermee omging dat homoseksualiteit in zijn omgeving niet was toegestaan, heeft aangegeven dat deze wel specifiek en concreet zijn en eiser deze koppelt aan zijn gedachtes en gevoelens, zodat deze wel aannemelijk en authentiek overkomen, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat deze verklaringen niet de summiere en tegenstrijdige verklaringen over een belangrijk thema als de bewustwording van homoseksualiteit kunnen compenseren. Daarbij heeft de staatssecretaris relevant mogen achten dat deze verklaringen maar een klein onderdeel in het geheel vormen en bovendien vooral zien op de visie van eiser op religie en gevoelens van eenzaamheid en weinig zeggen over het verband met zijn gestelde homoseksuele gerichtheid. De staatssecretaris heeft in dit verband niet ten onrechte het zwaartepunt gelegd op de eigen ervaringen en gedachten van eiser over de homoseksuele gerichtheid zelf. Die verklaringen heeft de staatssecretaris niet ten onrechte onvoldoende aannemelijk geacht. De staatssecretaris heeft er in dit verband ook op kunnen wijzen dat eiser kennelijk wel in staat is om een meer persoonlijk en gedetailleerd verhaal te schetsen, wat bevestigt dat van hem mag worden verwacht dat hij dat op andere vlakken ook kan en doet. De staatssecretaris heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eiser ook met zijn verklaringen over zijn eerste verliefdheid op zijn 15e, op zijn vriend [persoon D] , niet zijn gestelde homoseksuele gerichtheid aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel de staatssecretaris in dit verband heeft erkend dat niet iedereen kan duiden hoe verliefdheid ontstaat, heeft hij niet ten onrechte van eiser mogen verwachten dat hij specifieker dan hij heeft gedaan kan beschrijven welke gedachten en gevoelens hij daarbij had, wat hem zo aantrok in [persoon D] , wat dit voor hem betekende en hoe eiser het vond dat hij zijn gevoelens voor [persoon D] niet kon uiten. Over de antwoorden van eiser op de vragen die hem hierover zijn gesteld, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat deze zo oppervlakkig zijn dat zij geen blijk geven van een persoonlijke ervaring van eiser. Daarbij heeft de staatssecretaris relevant mogen achten dat eiser heeft verklaard dat dit de eerste keer was dat hij verliefd werd.
6.4.2.
Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat eisers verklaringen over zijn relatie met [persoon A] niet bijdragen aan de aannemelijkheid van deze relatie en zijn gestelde seksuele gerichtheid in het algemeen. De staatssecretaris heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens voor [persoon A] , in hoe de vriendschap met [persoon A] zich ontwikkelde in een liefdesrelatie en in hoe die relatie, die meer dan twee jaar heeft geduurd en vrij recent was, er vervolgens uitzag en wat dit met hem deed. De staatssecretaris heeft redelijkerwijs van eiser mogen verwachten dat hij hierover meer gedetailleerd en duidelijker kan verklaren dan hij heeft gedaan, zeker omdat het de eerste keer was dat eiser naar eigen zeggen liefde ontving van een man en deze relatie centraal staat in het asielrelaas van eiser. De staatssecretaris heeft dan ook niet ten onrechte overwogen dat het gebrek aan inzicht in deze aspecten, maakt dat eiser de indruk wekt dat het niet om persoonlijke ervaringen van eiser gaat. Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij in dit verband ook vaag en ongerijmd heeft verklaard. Zo heeft weet eiser aanvankelijk niet te verklaren hoe het guesthouse heet waar [persoon A] verbleef en waar hij en [persoon A] elkaar meer dan een jaar wekelijks zouden hebben ontmoet. Dat eiser nadien, bij de zienswijze, een naam van een guesthouse heeft genoemd, doet daar niet aan af, en evenmin dat hij namen van de eigenaren en beheerder van het guesthouse heeft genoemd en een tekening van het guesthouse heeft gemaakt. Ook op dit punt heeft de staatssecretaris van eiser mogen verwachten dat hij hierover meer en beter had kunnen verklaren dan hij heeft gedaan en kunnen overwegen dat het gebrek aan zulke verklaringen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele gerichtheid.
6.4.3.
De staatssecretaris heeft ook niet ten onrechte overwogen dat de kennis die eiser heeft gepresenteerd over de situatie van homoseksuelen in Gambia, waarvan, zoals eiser terecht stelt, niet wordt betwist dat hij die wel heeft, niet in wezenlijke mate kan bijdragen aan de aannemelijkheid van zijn asielrelaas omdat het gelet op zijn referentiekader logisch is dat eiser die kennis heeft. Daardoor zegt deze kennis weinig over de geloofwaardigheid van de door hem gestelde homoseksuele gerichtheid. De staatssecretaris heeft ook niet ten onrechte overwogen dat eisers verklaringen over zijn contacten met lhbti in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie van homoseksuelen niet, althans niet in grote mate, bijdragen aan de aannemelijkheid van zijn gestelde homoseksuele gerichtheid en daar in zekere zin ook afbreuk aan doen. In dat verband heeft de staatssecretaris in aanmerking kunnen nemen dat het ongerijmd is dat eiser aanvankelijk geen lhbti-organisaties in Nederland bezocht voor steun en/of hulp. De verklaringen die eiser daarvoor heeft gegeven, die onder andere zijn gelegen in zijn sociale angsten, heeft de staatssecretaris niet afdoende hoeven achten, zeker omdat eiser toen al meer dan twee jaar in Nederland was en lhbti-organisaties niet per se in groepsverband bezocht hoeven worden. Dat heeft eiser verder niet weersproken. De kennis die eiser wel heeft en de contacten die er wel zijn, heeft de staatssecretaris onvoldoende overtuigend kunnen achten. Ook heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat eiser, ondanks zijn verblijf van inmiddels twee jaar in Nederland, en met in achtneming van zijn referentiekader, weinig kan verklaren over hoe zijn gevoel van innerlijke vrijheid in Nederland tot uiting komt in zijn dagelijks bestaan buiten het asielzoekerscentrum. En dat dit maakt dat de verklaringen van eiser over hoe het voor hem is in Nederland homoseksueel te zijn, onvoldoende zijn om de indruk te geven dat het gaat om persoonlijke ervaringen. Bovendien is de kennis die eiser heeft gepresenteerd over lhbti-belangenorganisaties in Nederland, zoals de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen, niet voorbehouden aan lhbti en bovendien niet persoonlijk gemaakt zodat deze weinig zegt over de ervaringen en beleving van eiser zelf.
6.4.4.
Anders dan eiser lijkt te stellen, blijkt uit de besluitvorming dat de staatssecretaris de verklaring van [persoon B] van 9 juni 2023 wel degelijk bij de beoordeling heeft betrokken. Hoewel eerst op de zitting, heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de inhoud van deze verklaring onvoldoende tegenwicht biedt om de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser, ondanks dat hij daarover zelf ontoereikend heeft verklaard, toch geloofwaardig te achten. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 4 augustus 2021 heeft geoordeeld, ligt het belang van zulke verklaringen in de feitelijke informatie die daaruit volgt. Voor zover in zo’n verklaring staat dat de opsteller ervan zelf niet twijfelt aan de seksuele gerichtheid van de vreemdeling, komt daaraan maar beperkt gewicht toe. De verklaring van [persoon B] bevat met name een verslag van (waarnemingen tijdens) een gesprek dat hij op 9 juni 2023 met eiser heeft gevoerd, een aantal signaleringen over de beoordeling van homoseksuele gerichtheid door de staatssecretaris in zijn algemeenheid en specifiek in het geval van eiser en de wijze waarop eiser in contact staat met [stichting]. Gelet op de genoemde uitspraak van de Afdeling en de inhoud van de verklaring, heeft de staatssecretaris daaraan in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling niet het gewicht hoeven toekennen dat eiser daaraan toegekend zou willen te zien. De verklaring bevat ook weinig nieuwe feitelijke informatie. De kopieën van foto’s die eiser op 25 juli 2023 heeft overgelegd, waarover eiser heeft verklaard dat hij daar samen met zijn ex-partner op staat, heeft de staatssecretaris bij de beoordeling betrokken. Daarover heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat, nog daargelaten dat eiser nooit over die partner (in Nederland) heeft verklaard, deze foto’s op zichzelf onvoldoende bewijskracht hebben en deze niet wezenlijk bijdragen aan de geloofwaardigheid van de homoseksuele gerichtheid van eiser. Dat eiser hierover nader had moeten worden gehoord, volgt de rechtbank niet. De beroepsgronden van eiser slagen niet.
Problemen naar aanleiding van de homoseksuele gerichtheid
7. De staatssecretaris heeft om de volgende redenen geen geloof gehecht aan de verklaringen van eiser over de problemen die hij naar aanleiding van zijn homoseksuele gerichtheid in Gambia zou hebben gehad. Omdat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt, wordt bij voorbaat geen geloof gehecht aan de problemen die hij als gevolg daarvan stelt te hebben ondervonden. Verder heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij na zijn verblijf in Europa in 2019 is teruggekeerd naar Gambia en dus ten tijde van de gestelde problemen in Gambia was. Bovendien heeft eiser zijn gestelde problemen niet met stukken onderbouwd, terwijl dat wel van hem mag worden verwacht, zoals stukken van de rechtszaak en/of de garantstelling voor de borg door eisers broer. Ook heeft eiser inconsistente en onlogische verklaringen afgelegd over de gestelde problemen naar aanleiding van zijn homoseksuele gerichtheid. De gestelde problemen komen ook niet overeen met wat uit openbare informatie bekend is over de gang van zaken in Gambia. Zo is er in de media of het mensenrechtenrapport van de Amerikaanse autoriteiten niets te vinden over de arrestatie van een Brit en volgt uit algemene informatie dat sinds het aantreden van de huidige president in 2017 geen uitvoering wordt gegeven aan de wet die homoseksualiteit in Gambia strafbaar stelt. Verder komen de verklaringen van eiser over de rechtszaak niet overeen met wat daarover voor Gambia bekend is en is het bevreemdend dat eiser verschillende details over de rechtszaak niet kan vertellen, aldus de staatssecretaris.
7.1.
Eiser is het hier niet mee eens. Volgens eiser heeft de staatssecretaris zijn verklaringen over de problemen die hij naar aanleiding van zijn seksuele gerichtheid in Gambia heeft ondervonden, ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft de staatssecretaris ten onrechte overwogen dat hij zijn terugkeer naar Gambia vanuit Europa in 2019 niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser wijst er daarbij op dat hij stukken heeft overgelegd die zien op de periode van verblijf in Gambia na zijn terugkeer uit Polen en dat hij gedetailleerd heeft verklaard over zijn reis vanuit Polen via Barcelona naar Gambia. De stukken heeft hij verkregen via een vriend/zakenpartner. Dat blijkt ook uit WhatpsApp-contact. Omdat eiser geen contact heeft met zijn familie, kan hij, zo stelt hij, niet aan andere stukken komen om zijn asielrelaas te onderbouwen, zoals een paspoort of stukken met betrekking tot de rechtszaak. Ook met de vriend/zakenpartner heeft eiser geen contact meer. Volgens eiser had hij hierover aanvullend moeten worden gehoord. Ter onderbouwing van zijn betoog dat het onjuist is dat er sinds 2017 geen uitvoering meer zou worden gegeven aan de wet die homoseksualiteit in Gambia strafbaar stelt, heeft eiser verwezen naar een internetbericht uit 2022 waaruit volgens hem blijkt dat een man die werd beschuldigd van homoseksualiteit om die reden werd gearresteerd en gedetineerd. Ook heeft eiser in dit verband verwezen naar een aantal specifieke alinea’s van een stuk van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 6 november 2023. Verder heeft eiser aangevoerd dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij inconsistent, onlogisch en afwijkend van wat algemeen bekend is heeft verklaard over zijn problemen in Gambia. Eiser heeft toegelicht dat het niet zo was dat de rechtszaak twee dagen na de arrestatie plaatsvond. Die zitting had alleen betrekking op het voorarrest en de hoofdzaak zou op 15 juli 2021 worden behandeld bij een andere rechtbank. Eiser was op borgtocht en onder oplegging van een meldplicht vrijgelaten. Verder geeft eiser toegelicht dat zijn broer de borg heeft betaald om hem te redden en omdat het een grote schande zou betekenen voor de familie als door de rechtszaak eisers seksuele gerichtheid bekend zou raken. Omdat eisers broer vervolgens heeft moeten vluchten naar Senegal, is het aannemelijk dat hij geen contact meer met hem wil, aldus eiser.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte en voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van eiser over zijn problemen in Gambia vanwege zijn gestelde seksuele gerichtheid. In dit verband heeft de staatssecretaris ten eerste terecht betrokken dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat dat op voorhand al afdoet aan de geloofwaardigheid van de problemen die eiser stelt vanwege die homoseksuele gerichtheid te hebben ondervonden. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser over die problemen echter ook op zichzelf beoordeeld op geloofwaardigheid en die ongeloofwaardig bevonden. In dat verband heeft de staatssecretaris het van belang mogen achten dat eiser geen stukken heeft overgelegd waarmee hij zijn gestelde problemen kan onderbouwen, zoals stukken van de rechtszaak en/of de garantstelling voor de borg door zijn broer. Eiser heeft niet gesteld dat zulke stukken er niet zijn, maar heeft aangevoerd dat hij niet aan zulke stukken kan komen omdat hij geen contact meer heeft met zijn familie en ook niet met zijn vriend/zakenpartner van wie hij eerder stukken heeft ontvangen. Deze verklaring voor het niet kunnen overleggen van de genoemde stukken heeft de staatssecretaris niet ten onrechte onvoldoende geacht. De staatssecretaris heeft er namelijk op gewezen dat eiser zulke stukken ook via andere wegen zou kunnen opvragen en verkrijgen. Dat heeft eiser niet bestreden. Gesteld noch gebleken is dat eiser moeite heeft gedaan om via andere wegen dan via familie of bekenden aan de genoemde stukken te komen. Ook heeft eiser niet bestreden dat, zoals de staatssecretaris heeft overwogen, het uit de media of rapportages over Gambia zou moeten volgen als er een Brit zou zijn gearresteerd (vanwege homoseksualiteit), en dat ook goed vindbaar zou zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat dergelijke berichten er wel zouden zijn. Verder heeft eiser met de stukken die hij heeft overgelegd en aangehaald onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, anders dan de staatssecretaris onder verwijzing naar algemene informatie geeft overwogen, sinds het aantreden van de huidige president in 2017 wel degelijk uitvoering wordt gegeven aan de wet die homoseksualiteit in Gambia strafbaar stelt. Zo gaat het door eiser overgelegde internetbericht uit 2022 over een andere situatie, namelijk over een man uit Sierra Leone die zich in Gambia als vrouw had gekleed en die (eerst) door een groep burgers werd aangevallen. Ook uit het stuk van VWN van 6 november 2023 volgt, zoals de staatssecretaris terecht overweegt, niet duidelijk dat homoseksuelen in Gambia (strafrechtelijk) worden vervolgd. De berichtgeving hierover is wisselend en uit de bronnen van de meest gezaghebbende instanties lijkt te volgen dat er sinds 2017 geen sprake is van actief optreden door de Gambiaanse autoriteiten om homoseksueel gedrag te bestraffen. Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank al voldoende voor de conclusie dat de staatssecretaris niet ten onrechte geen geloof heeft gehecht aan de verklaringen van eiser over de problemen die hij in Gambia zou hebben gehad. Eisers beroepsgronden slagen daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris vanwege het voorgaande niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid en de problemen die hij naar aanleiding daarvan stelt te hebben ondervonden in Gambia, niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft de staatssecretaris eiser voldoende in de gelegenheid gesteld zijn asielrelaas adequaat naar voren te brengen, afdoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser en eisers verklaringen ook voldoende in samenhang beoordeeld. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld pagina 30 van het aanvullend nader gehoor en pagina 4 van de zienswijze.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885.
3.ABRvS 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885.
4.ABRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.