ECLI:NL:RBDHA:2024:233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en informatieplicht in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen het bestreden besluit, dat op 21 december 2023 is genomen, beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is geschonden, omdat de verstrekte informatiefolder niet voldeed aan de eisen. De rechtbank oordeelt echter dat deze schending niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van de verweerder uit, omdat de redenen voor de bewaring, zoals het risico op onttrekking aan het toezicht, zwaarwegend zijn. Eiser heeft de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, niet betwist, en de rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40241

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Juriaans).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Uitreiking maatregel van bewaring
1. Eiser voert in beroep aan dat de maatregel niet in overeenstemming met artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) aan hem is uitgereikt. Volgens eiser heeft verweerder niet aan zijn informatieplicht voldaan.
1.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. Dit omvat onder meer een plicht om de vreemdeling schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte te brengen van de redenen van de bewaring. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring weliswaar aan eiser een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar dat is niet voldoende om aan de hiervoor genoemde informatieplicht te voldoen. In de informatiefolder is namelijk slechts algemene informatie opgenomen en informatie over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel. Eiser is daarmee echter niet schriftelijk op de hoogte gebracht van de redenen waarom hij in bewaring is gesteld. Anders dan verweerder veronderstelt, moeten de redenen van bewaring ook in de schriftelijke informatie op de vreemdeling zijn toegespitst. Uit de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak volgt immers dat er een overzicht moet zijn opgenomen
van de van toepassing zijndejuridische en feitelijke gronden van de bewaring (cursivering door de rechtbank). De rechtbank geeft verweerder mee dat hij hieraan zou kunnen voldoen door middel van een ‘kruisjesformulier’ waarop alle in het specifieke geval van toepassing zijnde zware en lichte gronden zijn aangekruist, uiteraard in een taal die de vreemdeling verstaat. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
1.2.
Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring niet zonder meer onrechtmatig. Dat is pas het geval als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen (zie de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023).
1.3.
De belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Weliswaar is eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte gesteld van de redenen van bewaring, maar dit betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook spoedig na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij oplegging van bewaring, gelet op het risico op onttrekking (zie hierna), gewichtig is. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
1.4.
Gelet op het voorgaande maakt het onder 1.1 geconstateerde gebrek niet dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de hiervoor genoemde zware gronden 3a, 3d, 3e en 3i bestreden. Eiser heeft de andere gronden (3b, 3c, 4a, 4b, 4c en 4d) en de daarop gegeven toelichtingen niet betwist. Deze onbetwiste gronden, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring reeds dragen. Daaruit vloeit immers al voort dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De wél betwiste gronden behoeven daarom geen bespreking.
Lichter middel
4. Eiser voert verder aan dat verweerder met een lichter middel dan inbewaringstelling had moeten volstaan. Hij is bereid zich aan een meldplicht te houden. De inbewaringstelling is voor eiser onevenredig bezwarend, omdat hij daardoor medische klachten heeft, aldus eiser.
4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309, en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320 (Mahdi).
4.2.
Gelet op de onder 3 genoemde dragende zware en lichte gronden en op de omstandigheden genoemd in de toelichting op die gronden, en meer specifiek op de omstandigheden dat eiser op 26 juni 2023 tijdens zijn asielprocedure met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de uit de beschikking van 26 oktober 2021 voortvloeiende vertrekverplichting waar hij in de beschikking van 23 augustus 2023 nog eens op is gewezen, uit welke gronden en omstandigheden tezamen een fors risico op onttrekking aan het toezicht voortvloeit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
4.3.
De stelling van eiser dat de vreemdelingenbewaring voor hem onevenredig bezwarend is, volgt de rechtbank niet. Nu eiser geen (medische) stukken heeft overgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij detentieongeschikt is en heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat de in het detentiecentrum beschikbare begeleiding en medische zorg in zijn geval niet toereikend zijn of dat zijn gesteldheid in bewaring door gebrek aan medische zorg zal verslechteren.
4.4.
De onder 4. weergegeven beroepsgrond slaagt gezien het voorgaande niet.
Ambtshalve toetsing
5. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank wijst daarbij op de onder 1.1 genoemde uitspraak van de Afdeling, r.o. 10.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.