ECLI:NL:RBDHA:2024:23102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL23.34298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van terugkeerbesluit en inreisverbod wegens onvoldoende motivering en strijd met evenredigheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod van 20 jaar behandeld. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en ook de Nederlandse nationaliteit verkreeg, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar voor deelname aan de terroristische organisatie IS. De minister van Asiel en Migratie had aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, waarbij een vertrektermijn was onthouden, en een inreisverbod voor 20 jaar, omdat zijn gedragingen een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving zouden vormen. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser een dergelijke bedreiging vormt en dat de positieve ontwikkelingen in zijn gedrag niet zijn meegewogen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt vast dat er gedurende de procedure over de intrekking van het Nederlanderschap steeds een voorlopige voorziening van kracht is geweest, waardoor de Vreemdelingenwet niet van toepassing is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat de staatssecretaris een volledige evenredigheidsbeoordeling moet maken, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die ingrijpende gevolgen hebben voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34298

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigden: mr. J.V. de Kort en mr. W.J. Poot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aan hem opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod.
1.1.
In het besluit van 25 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit, waarbij een vertrektermijn is onthouden, en een inreisverbod voor 20 jaar opgelegd, omdat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en zijn gedragingen een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Op de zitting van 11 november 2024 heeft de rechtbank het beroep behandeld, na de behandeling van eisers beroep in de zaak SHE 24/2213. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de minister.

Wat aan de behandeling van het beroep voorafging

2. Eiser heeft bij zijn geboorte in Leiden op [geboortedatum] 1994 de Marokkaanse nationaliteit verkregen en heeft bij Koninklijk Besluit van 5 maart 2002 ook de Nederlandse nationaliteit verkregen door te delen in de naturalisatie van zijn ouders.
2.1.
Het gerechtshof Den Haag heeft eiser in een arrest van 26 januari 2021 [1] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4,5 jaar voor het deelnemen aan de terroristische organisatie IS en het voorbereiden en bevorderen van terroristische misdrijven. Het tegen dat arrest ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge Raad in het arrest van 5 april 2022 [2] verworpen. Daarmee is de veroordeling onherroepelijk geworden.
2.2.
Op 16 maart 2022 is eisers detentie beëindigd. Daarna is eiser bij Stichting Exodus (Exodus) in Den Bosch geplaatst, een zorgorganisatie die opvang en begeleiding biedt aan ex-gedetineerden.
2.3.
Naar aanleiding van eisers veroordeling heeft de minister op 19 januari 2023 een voornemen uitgebracht tot intrekking van eisers Nederlanderschap en een voornemen tot het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor 20 jaar. De voornemens zijn op 25 januari 2023 aan eiser uitgereikt. Aan eiser is daarbij de mogelijkheid geboden om een zienswijze kenbaar te maken.
2.4.
Op 7 maart 2023 heeft eiser een zienswijze ingediend, die hij op 9 mei 2023 heeft aangevuld. Op 19 april 2023 heeft een gehoor (zienswijzegehoor) plaatsgevonden. Voor het verdere verloop van deze procedure verwijst de rechtbank naar de inleiding van deze uitspraak.
2.5.
In een besluit van 25 oktober 2023 heeft de staatssecretaris [3] eisers Nederlanderschap ingetrokken. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de staatssecretaris in een besluit van 9 april 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dat laatste besluit beroep ingesteld (SHE 24/2213). Het beroep tegen de intrekking van het Nederlanderschap heeft de rechtbank voorafgaand aan het onderhavige beroep ook behandeld op de zitting van 11 november 2024. De rechtbank heeft in de zaak over het beroep tegen de intrekking van het Nederlanderschap op 23 december 2024 uitspraak gedaan.

Het standpunt van de minister

3. In het bestreden besluit heeft de minister vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en aan eiser een terugkeerbesluit [4] opgelegd, waarbij een vertrektermijn is onthouden. [5] Bij dat besluit heeft de minister aan eiser ook een inreisverbod voor de duur van 20 jaar opgelegd. [6] Volgens de minister vormen eisers gedragingen een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Onder verwijzing naar het hiervoor vermelde arrest van het gerechtshof van 26 januari 2021 vindt de minister dat eiser een ernstig gevaar vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid. Volgens de minister bieden de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om humanitaire of andere omstandigheden aan te nemen, op grond waarvan van het opleggen van het inreisverbod moet worden afgezien of de duur ervan moet worden verkort. Ook is volgens de minister geen aanleiding om af te wijken van het geldende beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb [7] . Tot slot is volgens de minister in dit geval geen sprake van schending van artikel 3 of 8 van het EVRM [8] .

Beoordeling door de rechtbank

4. In dit beroep beoordeelt de rechtbank het terugkeerbesluit dat de minister aan eiser heeft opgelegd en waarbij hem een vertrektermijn is onthouden, en het inreisverbod voor de duur van 20 jaar. Bij deze beoordeling betrekt de rechtbank de beroepsgronden, zoals eiser deze op de zitting heeft toegelicht en gehandhaafd, maar ook de uitspraak in eisers beroep tegen het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap (SHE 24/2213). Die uitspraak heeft de rechtbank op 23 december 2024 datum gedaan.
5. Bij het bestreden besluit stelt de minister zich op het standpunt dat eiser gelet op zijn gedragingen een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de fundamentele belangen van de samenleving vormt, dat de positieve ontwikkelingen in eisers gedrag nog niet bestendig zijn en dat de bedreiging nog niet is geweken.
6. Eiser voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de fundamentele belangen van de samenleving vormt. Eiser betoogt dat hij een positieve gedragsverandering heeft getoond en dat de minister het terugkeerbesluit en inreisverbod ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Onder verwijzing naar het arrest Z.Zh. en I.O [9] , stelt eiser dat voor de vaststelling van het gevaar voor de nationale veiligheid niet volstaat dat iemand strafrechtelijk is veroordeeld, maar dat de aard en ernst van het feit, het tijdsverloop en de persoonlijke gedragingen sinds het plegen daarvan ook relevant zijn. Eiser wijst ook op het arrest K. en H.F., waaruit volgt dat het gedrag van de betrokkene sinds het feit waarvoor hij is veroordeeld relevant is om te bepalen of de betrokkene nog steeds een houding aanneemt die fundamentele waarden als de menselijke waardigheid en mensenrechten aantast. [10] Eiser heeft de stellingen over zijn gedragsverandering onderbouwd met brieven en rapporten van betrokken instanties, zoals Exodus en de reclassering.
7. In rechtsoverwegingen 8.2. tot en met 9. van de uitspraak van de rechtbank in de zaak SHE 23/2213 over het beroep tegen de intrekking van eisers Nederlanderschap zijn onder meer de volgende overwegingen opgenomen:
“8.2. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris bij het besluit tot intrekking van eisers Nederlanderschap toepassing heeft gegeven aan een bestuurlijke bevoegdheid. Omdat het een ambtshalve genomen en belastend besluit betreft, is de staatssecretaris verplicht om bij die toepassing in het kader van de evenredigheidsbeoordeling niet slechts het verlies van het Unieburgerschap en de zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden te betrekken, maar ook rekening te houden met het geheel van relevante feiten en omstandigheden. Zoals in rechtsoverweging 7.2. is overwogen, kan namelijk ook het geheel van feiten en omstandigheden zo bijzonder zijn dat de staatssecretaris van intrekking van het Nederlanderschap zou moeten afzien. Daartoe behoren ook gegevens zoals eiser heeft aangeleverd en die onder meer zijn ontleend aan de objectieve en verifieerbare bevindingen van zijn begeleiders.
8.3.
De rechtbank ziet er niet aan voorbij dat de Afdeling in de uitspraak van 26 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2458) heeft overwogen dat voor de intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN in beginsel voldoende is dat een persoon onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf dat eiser heeft gepleegd, en dat de discretionaire ruimte voor de staatssecretaris om af te zien van de intrekking beperkt is. Dit neemt echter niet weg dat de staatssecretaris gehouden is om de door een betrokkene aangeleverde en met objectieve stukken onderbouwde gegevens kenbaar en inzichtelijk te betrekken bij de evenredigheidsbeoordeling.
8.4.
Bij zijn besluitvorming heeft de staatssecretaris doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat eiser is veroordeeld voor een zwaar en terroristisch misdrijf en het standpunt ingenomen dat de door eiser aangevoerde stellingen en gegevens niet leiden tot de conclusie dat afgezien dient te worden van intrekking van het Nederlanderschap. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris dit standpunt echter niet inzichtelijk heeft gemotiveerd en de door eiser aangevoerde stellingen en concrete gegevens onvoldoende kenbaar bij de in het kader van de evenredigheidsbeoordeling te maken belangenafweging heeft betrokken. De staatssecretaris heeft bij die beoordeling niet zonder nadere motivering kunnen volstaan met de vaststelling dat de positieve ontwikkelingen die eiser heeft doorgemaakt pril zijn. Dat deze ontwikkelingen pril zijn, heeft immers ook te maken met het tijdstip van de besluitvorming door de staatssecretaris.
9. Gelet op de vorige overwegingen komt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 , eerste lid van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De staatssecretaris zal naar aanleiding van de actuele en door eiser gestelde omstandigheden en zo nodig na een eigen nader onderzoek een volledige evenredigheidsbeoordeling moeten doen en op grond daarvan een inzichtelijk en draagkrachtig gemotiveerd besluit moeten nemen.”
8.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de vernietiging van het besluit op bezwaar in de zaak over de intrekking van het Nederlanderschap reden gezien om het besluit tot intrekking van eisers Nederlanderschap op te schorten. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om ook het TKB en inreisverbod te vernietigen. De rechtbank verwijst in dit verband naar
overweging 3.1. van de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2020 [11] , waaruit volgt
dat gedurende de perioden waarin een voorlopige voorziening van kracht is in de procedure
over de intrekking van het Nederlanderschap de Vw 2000 niet van toepassing is, omdat de
betrokkene gedurende die perioden geacht wordt Nederlander te zijn en dus geen
vreemdeling is in de zin van artikel 1 van de Vw 2000. De rechtbank stelt vast dat in de
procedure over de intrekking van eisers Nederlanderschap in de bezwaarfase en daarna steeds een voorlopige voorziening van kracht is geweest en dat dit ook nu nog het geval is. [12] Overigens wijst de rechtbank erop dat de minister ook dit bestreden besluit niet inzichtelijk heeft gemotiveerd omdat hij de door eiser aangevoerde omstandigheden onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de fundamentele belangen van de samenleving. Ook heeft de minister bij de in het kader van de evenredigheidsbeoordeling te maken belangenafweging niet zonder nadere motivering kunnen volstaan met de vaststelling dat de positieve ontwikkelingen die eiser heeft doorgemaakt pril zijn. Aan dat oordeel kan onvoldoende afdoen dat vanwege de aard en de ernst van de terroristische misdrijven waarvoor eiser is veroordeeld, het gevaar dat uitgaat van de ernstige gedragingen die hebben geleid tot die misdrijven, nog lang actueel blijft.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
11. De minister is niet verplicht om griffierecht te vergoeden omdat het griffierecht in deze zaak niet is geheven. De rechtbank heeft in de zaak SHE 24/2213 geoordeeld dat sprake is van samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en dat de staatsecretaris wordt veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. In dit oordeel ligt besloten dat de minister in deze zaak niet in die proceskosten wordt veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, en mr. M.P. Bos en
mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr.D.S. Arjun Sharma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 27 december 2024
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Parketnummer: 09-748004-18, ECLI:NL:GHDHA:2021:102.
3.De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
4.Artikel 62a, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
5.Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
6.Artikel 66a, eerste lid, onder a, en zevende lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 en artikel 6.5a, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.HvJ EU 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377, punten 54, 55 en 61.
10.HvJ EU 2 mei 2018, K. en H.F., ECLI:EU:C:2018:296, punt 66.
12.Bezwaarfase: uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2023, zaaknummer: SHE 23/2803. Beroepsfase: uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juni 2024, zaaknummer: SHE