ECLI:NL:RBDHA:2024:23054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
SGR 23/3787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag energietoeslag 2022 door college van burgemeester en wethouders van Delft

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om energietoeslag 2022 beoordeeld. Eiser had op 9 oktober 2022 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Delft op 29 november 2022 werd afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit van 14 april 2023, waarbij het stelde dat eiser niet tot de doelgroep voor energietoeslag behoort, omdat hij op de peildatum aanspraak kon maken op studiefinanciering en geen energiecontract op naam had.

Eiser betwist deze afwijzing en stelt dat het college een niet te rechtvaardigen onderscheid maakt tussen studenten en niet-studenten. Hij wijst erop dat de motivering van het college te algemeen is en niet recht doet aan de feitelijke situatie van studenten. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag van eiser had moeten toetsen aan de voorheen gehanteerde vaste gedragslijn, aangezien de relevante beleidsregel pas na de peildatum in werking trad. Het college heeft verzuimd om een deugdelijke motivering te geven voor de afwijzing van de aanvraag, wat leidt tot een motiveringsgebrek.

De rechtbank geeft het college de gelegenheid om dit gebrek te herstellen, hetzij door een aanvullende motivering te geven, hetzij door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting, maar de gemachtigden van het college waren aanwezig. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3787 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: C.J.A. van Vliet),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, het college

(gemachtigden: J.A. Pieter en I. Ramautar).

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om energietoeslag 2022.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 29 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 april 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van het college. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Artikel 35, vierde lid, van de Participatiewet [1] maakt het mogelijk om categoriaal bijzondere bijstand toe te kennen aan een alleenstaande of gezin in de vorm van een eenmalige energietoeslag.
2.1.
Eiser heeft op 9 oktober 2022 voor het jaar 2022 energietoeslag aangevraagd. Met het primaire besluit, zoals onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften bij het bestreden besluit gehandhaafd, heeft het college de aanvraag afgewezen. Volgens het college behoort eiser niet tot de doelgroep die voor energietoeslag in aanmerking komt omdat hij op peildatum 9 oktober 2022 aanspraak kon maken op studiefinanciering en hij geen energiecontract op naam had. Dit volgt volgens het college uit artikel 2, achtste lid, onder c, van de Beleidsregel eenmalige energietoeslag gemeente Delft
(de Beleidsregel). Van een onrechtmatig onderscheid is volgens het college geen sprake.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt het college een niet te rechtvaardigen onderscheid maakt tussen studenten en niet-studenten, door studenten categoriaal uit te sluiten. De motivering dat de woonsituatie van studenten divers is, is zodanig algemeen dat daarmee geen recht wordt gedaan aan de feitelijke woonsituatie van studenten en evenmin aan het doel van de wet. Onder studenten bevinden zich ook huishoudens of alleenstaanden die wat betreft inkomen en energiekosten in dezelfde situatie verkeren als niet-studenten. Ook de Afdeling heeft aangegeven niet overtuigd te zijn van een algehele uitsluiting van studenten. Verder wordt de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor studiefinanciering ten onrechte meegenomen bij het bepalen van het inkomen.
Wat oordeelt de rechtbank?
4. Wat betreft eisers stelling dat sprake is van categoriale uitsluiting van studenten, stelt de rechtbank vast dat het college een dergelijke uitsluiting niet maakt. In zoverre slaagt zijn betoog dan ook niet.
4.1.
Artikel 2, achtste lid, onder c, van de Beleidsregel is op 10 november 2022 (met terugwerkende kracht vanaf 15 maart 2022) in werking getreden. Tot de inwerkingtreding van die bepaling hanteerde het college de vaste gedragslijn om aan studenten voor de toekenning van energietoeslag de extra voorwaarde te stellen dat zij een energiecontract op naam moeten hebben. Omdat artikel 2, achtste lid, onder c, van de Beleidsregel op peildatum 9 oktober 2022 nog niet (met terugwerkende kracht) in werking was getreden, had het college de aanvraag van eiser aan de gedragslijn moeten toetsen en niet aan die bepaling. Het college heeft ter zitting gesteld dat in het bestreden besluit de vaste gedragslijn is toegepast, maar dat is niet het geval. [2] Het bestreden besluit bevat daarmee een motiveringsgebrek.
4.2.
De rechtbank ziet geen grond om het motiveringsgebrek te passeren. Dit heeft de volgende reden. Niet in geschil is dat eiser geen energiecontract op naam heeft, zodat hij niet aan de voorwaarde van de hiervoor genoemde vaste gedragslijn voldoet. Een besluit dat conform een vaste gedragslijn die niet in een beleidsregel is neergelegd, moet echter steeds opnieuw volledig worden gemotiveerd. Dit betekent dat het college per concreet geval, na afweging van alle betrokken belangen, moet motiveren waarom is gekozen voor toepassing van de gedragslijn. [3] Tot op heden heeft het college een dergelijke, op eisers individuele geval toegesneden, motivering niet gegeven. Daarom kan niet zonder meer worden gesteld dat eiser niet door het motiveringsgebrek is benadeeld.

Conclusie en gevolgen

5. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het college een specifiek op eisers situatie toegespitste motivering geven of en zo ja waarom de vaste gedragslijn moet worden gevolgd. In dat kader dient het college een belangenafweging te maken en te onderzoeken of er omstandigheden zijn om van de vaste gedragslijn af te wijken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.In de versie zoals geïntroduceerd met de Wet van 22 augustus 2022 tot wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen, Stb. 2022, 321.
2.Zie de beschrijving van het bestreden besluit in 2.1.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT7970, van 27 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU0140 en van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:87.