Uitspraak
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het verzoek om een voorlopige voorziening. De Minister van Asiel en Migratie heeft op 3 mei 2021 de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken, omdat hij niet langer voldeed aan de voorwaarden. Het bezwaar van eiser tegen deze intrekking is door de minister op 23 mei 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 28 oktober 2024 de zaak behandeld. Eiser, geboren in 1987 en van Turkse nationaliteit, had een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De minister stelde dat eiser meer dan zes maanden zijn hoofdverblijf buiten Nederland had, wat de intrekking van de vergunning rechtvaardigde. Eiser betwistte dat het primaire besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt en voerde aan dat hij door persoonlijke omstandigheden niet tijdig bezwaar kon maken.
De rechtbank oordeelde dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij het primaire besluit niet had ontvangen en zijn persoonlijke omstandigheden waren niet zodanig dat ze de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de minister hadden moeten doen besluiten om de termijnoverschrijding niet aan eiser tegen te werpen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.