ECLI:NL:RBDHA:2024:22938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.22383 en NL24.22386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning en bezwaar niet-ontvankelijk verklaard

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het verzoek om een voorlopige voorziening. De Minister van Asiel en Migratie heeft op 3 mei 2021 de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken, omdat hij niet langer voldeed aan de voorwaarden. Het bezwaar van eiser tegen deze intrekking is door de minister op 23 mei 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 28 oktober 2024 de zaak behandeld. Eiser, geboren in 1987 en van Turkse nationaliteit, had een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De minister stelde dat eiser meer dan zes maanden zijn hoofdverblijf buiten Nederland had, wat de intrekking van de vergunning rechtvaardigde. Eiser betwistte dat het primaire besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt en voerde aan dat hij door persoonlijke omstandigheden niet tijdig bezwaar kon maken.

De rechtbank oordeelde dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij het primaire besluit niet had ontvangen en zijn persoonlijke omstandigheden waren niet zodanig dat ze de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de minister hadden moeten doen besluiten om de termijnoverschrijding niet aan eiser tegen te werpen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.22383 en NL24.22386
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en
de Minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.I. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser met het besluit van 3 mei 2021 (hierna: primaire besluit) ingetrokken. Met het besluit van 23 mei 2024 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser was in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft deze verblijfsvergunning ingetrokken, omdat eiser niet langer voldoet aan de voorwaarden voor deze verblijfsvergunning. Zo heeft eiser volgens verweerder meer dan zes maanden zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst. Uit de gegevens van de BRP [1] is namelijk gebleken dat eiser van 30 mei 2017 tot 2 juli 2020 uitgeschreven heeft gestaan. Verweerder heeft het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder en voert – kort gezegd – het volgende aan. Het primaire besluit is niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Eiser kan namelijk niet uitsluiten of het besluit daadwerkelijk naar hem is verzonden. Indien het besluit wel op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, is de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar. Eiser had ten tijde van het besluit moeilijkheden met zijn huisgenoot, waardoor hij post heeft gemist. Eiser heeft ook geen kennis van de berichtenbox van MijnInd en de eventuele berichten die daarin zijn opgenomen. Wegens moeilijke persoonlijke omstandigheden heeft eiser niet eerder in bezwaar kunnen komen. Toen hij op 22 februari 2024 bekend werd met het besluit heeft hij binnen twee weken bezwaar gemaakt. Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
5. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft, omdat hij op 29 februari 2024 in het bezit is gesteld van een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet tijdelijk op humanitaire gronden’. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser in reactie daarop gesteld dat eiser een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had en daarmee de Nederlandse nationaliteit kan aanvragen. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] blijkt dat in beginsel procesbelang bestaat als de te verlenen verblijfsvergunning andere rechtgevolgen of een eerdere ingangsdatum heeft dan de al verleende verblijfsvergunning en de vreemdeling daardoor in een gunstigere rechtspositie zou kunnen komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van procesbelang en het beroep ontvankelijk is.
Termijnoverschrijding bezwaar
6. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij niet kan verifiëren of het primaire besluit daadwerkelijk naar hem is verzonden. Om dit te verifiëren, heeft verweerder de verzendadministratie gecontroleerd en gesteld dat daaruit blijkt dat het besluit aan het bij verweerder bekende adres is verzonden op 4 mei 2021. Op zitting heeft eiser niet verder betwist dat het primaire besluit is verzonden. Ook heeft eiser niet betwist dat hij in de BRP stond ingeschreven op het bij verweerder bekende adres en dat verweerder niet bekend was met een ander adres van eiser. De rechtbank leidt hieruit af dat genoegzaam is gebleken dat het bestreden besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt door verweerder.
7. De rechtbank moet dan ook vervolgens beoordelen of de termijnoverschrijding voor het instellen van het bezwaar verschoonbaar is [3] . Het niet tijdig indienen van een bezwaar- of beroepschrift kan niet aan eiser worden toegerekend als hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Dat is in elk geval zo wanneer moet worden vastgesteld dat er een duidelijke verhindering voor eiser was om tijdig bezwaar te maken. Verder wordt bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding rekening gehouden met bijzondere omstandigheden. Bij bijzondere omstandigheden kan het gaan om persoonlijke omstandigheden, bijvoorbeeld psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of ziekte of overlijden van diens naasten, of om externe omstandigheden, zoals een natuurramp, een besmettelijke dierziekte op het bedrijf of een brand in de woning of in een bedrijfspand. [4]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiser beschreven omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt kunnen stellen dat eiser er in beginsel zelf verantwoordelijk voor is om verweerder op de hoogte te stellen van een adreswijziging. [5] Indien eiser door moeilijkheden met zijn huisgenoot poststukken zou kunnen missen, lag het op zijn weg om nieuwe adresgegevens of een tijdelijk postadres aan verweerder door te geven. Nu hij dit heeft nagelaten, komt het voor zijn eigen rekening en risico dat hij het primaire besluit niet heeft ontvangen. Verder heeft eiser zijn persoonlijke omstandigheden niet onderbouwd en zijn dit geen omstandigheden die meteen tot de conclusie zouden leiden dat hij geen adreswijziging kon doorgeven. In dit kader wordt meegewogen dat eiser ondanks zijn persoonlijke omstandigheden als zelfstandig ondernemer een adres heeft gevonden en van daaruit zijn werk heeft voortgezet. Er is dan ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder de termijnoverschrijding in redelijkheid niet aan eiser kon tegenwerpen.
7.2.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat verweerder het te laat indienen van het bezwaar niet verschoonbaar heeft hoeven vinden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eiser had moeten horen in bezwaar gelet op deze omstandigheden. Aan de overige beroepsgronden die zien op de inhoud van het primaire besluit komt de rechtbank dan ook niet toe.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] .
10. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Basisregistratie personen.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1611.
3.Zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
5.Zie artikel 4.37 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.