ECLI:NL:RBDHA:2024:22731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
NL24.48184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse eiser tegen niet in behandeling nemen door de Minister van Asiel en Migratie

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Iraakse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze beslissing beoordeeld. Eiser stelde dat hij in Kroatië te maken had gehad met ernstige mensenrechtenschendingen en dat hij een reëel risico liep op onmenselijke behandeling, in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië zodanige tekortkomingen vertoonde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kon worden gehanteerd. De rechtbank concludeerde dat de minister deugdelijk had gemotiveerd waarom de aanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling werd genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser kan worden overgedragen aan Kroatië zonder dat er individuele garanties van de Kroatische autoriteiten nodig zijn. De uitspraak werd gedaan door rechter I. Helmich, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48184
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovâcs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1996] . De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. F. Hoppenbrouwer als waarnemer van eisers gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de minister en een tolk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk heeft en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland op 16 juli 2024 bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 30 juli 2024 op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en persoonlijk relaas
5. Eiser stelt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië, waardoor niet zonder meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat uit het door de minister verrichte onderzoek naar de asielprocedure in Kroatië niet volgt dat Dublinclaimanten daadwerkelijk worden onderscheiden van asielzoekers die Kroatië binnenkomen. Eiser wijst op de brief van The Centre Peace Studies van 19 januari 2024, die hij in de zienswijze heeft aangehaald. De minister heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar het individuele risico dat eiser loopt om opnieuw in een situatie terecht te komen waarin hij wordt vernederd en onmenselijk wordt behandeld.
5.1.
Eiser stelt dat hij heftige gebeurtenissen heeft meegemaakt in Kroatië. Hij is onder dwang vastgehouden door de autoriteiten en is met de loop van een geweer van politieagenten geslagen. Eiser is twee dagen vastgehouden in een soort gevangenis waar hij geen eten kreeg. Nadat hij werd vrijgelaten is hij op straat gezet zonder begeleiding en werd hem verzocht om het land te verlaten. Het voorgaande is volgens eiser in strijd met artikel 3 van het EVRM2 en artikel 4 van het Handvest3. Ook is in strijd gehandeld met de Procedurerichtlijn, nu eiser geen rechtsbijstand of hulp van een tolk heeft gehad. Eiser heeft psychische klachten en stond onder behandeling bij GZA. De minister heeft niet aangegeven de verklaringen van eiser niet geloofwaardig te achten. Er wordt weinig tot geen waarde gehecht aan eisers verklaringen over deze gebeurtenissen.
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan een van deze lidstaten een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Hiervoor moeten de vastgestelde tekortkomingen een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.4
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 20245 volgt dat de minister ten aanzien van Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling heeft in deze uitspraak de brief van The Centre Peace Studies betrokken. Daarbij is geoordeeld dat het al dan niet plaatsvinden van pushbacks aan de buitengrenzen en soms ook verder in het binnenland onvoldoende is voor het oordeel dat ook Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Net zoals de Afdeling al oordeelde in haar uitspraak van 13 september 20236 zijn pushbacks niet gericht tegen Dublinclaimanten. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat de theoretische mogelijkheid dat Dulinclaimanten slachtoffer kunnen worden van ene pushback, omdat zij niet van andere asielzoekers kunnen worden onderscheiden, niet kan worden gelijkgesteld met de ook uit de rechtspraak van het Hof van justitie van de Europese Unie voortvloeiende
eis dat sprake moet zijn van een reëel risico. Eiser heeft ook niet met documenten onderbouwd dat er gevallen bekend zijn van Dublinclaimanten die slachtoffer zijn geworden van een pushback. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er dan ook van worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten Dublinclaimanten niet in strijd met de mensenrechten zullen behandelen.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met zijn eigen verklaringen over wat hij zelf in Kroatië heeft meegemaakt niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Zijn verklaringen over slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten, dat hij door de politie is vastgehouden en geen toegang had tot rechtsbijstand en een tolk, gaan over de wijze waarop hij bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de toekomstige situatie als eiser als Dublinclaimant zou worden overgedragen.7 Eiser is niet eerder als Dublinclaimant aan Kroatië overgedragen. Daar komt bij dat de Kroatische autoriteiten met het accepteren van het claimverzoek hebben gegarandeerd dat eisers asielverzoek in behandeling wordt genomen overeenkomstig de geldende Europese richtlijnen. Bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure, de opvang, of over een onrechtmatige behandeling, ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) autoriteiten of daartoe geëigende instanties in Kroatië. Het is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd te klagen of hulp heeft gezocht en het is ook niet gebleken dat klagen niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos is.
Kwetsbaarheid en banden met Nederland
7. Eiser voert verder aan dat hij psychische klachten heeft. Hij heeft ter onderbouwing zijn medisch dossier van de huisarts overgelegd. Zijn psychische klachten komen voort uit wat hij in Kroatië heeft meegemaakt. Als hij denkt aan overdracht levert dat voor hem enorme stress op. Op zitting heeft hij toegelicht dat hij tweemaal bij de psycholoog is geweest en nu niet onder behandeling staat.
8. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser ingebrachte argumenten en het overgelegde medisch dossier geen aanleiding geven om te veronderstellen dat de in Nederland geboden zorg niet in Kroatië kan worden geboden. Eiser heeft aangegeven dat hij slaapproblemen en angstklachten heeft en tweemaal een psycholoog heeft bezocht, maar uit het medisch dossier en zijn toelichting op zitting volgt niet dat hij op dit moment onder specialistische behandeling staat. Ook zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelden. De rechtbank overweegt daarom dat gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel als uitgangspunt heeft te gelden dat Kroatië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden kent als Nederland. De rechtbank overweegt dat eiser niet als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel8 kan worden aangemerkt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de medische klachten dusdanig zijn dat de hoge drempel als bedoeld in het arrest Tarakhel is gehaald. Van een schending van artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest is de rechtbank niet gebleken. De minister kan er daarom van uitgaan dat eiser kan worden overgedragen zonder individuele garanties te vragen van de Kroatische autoriteiten.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Eiser voert aan dat hij in Nederland een zeer groot opvangnetwerk heeft. Eiser wijst op de in de zienswijze overgelegde brieven van vrienden en kennissen. Gezien zijn psychische klachten is het belangrijk dat hij op dit netwerk kan terugvallen. De minister
heeft hier ten onrechte geen gewicht aan toegekend. Op zitting heeft eiser toegelicht dat hij sinds twee maanden een relatie heeft in Nederland. Eiser stelt dat overdracht naar Kroatië van onevenredige hardheid getuigt, gezien de omstandigheden waarin eiser zich in Kroatië heeft bevonden, zijn psychische klachten en het opvangnetwerk dat komt te vervallen als hij wordt overgedragen. Eiser vindt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij de asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling heeft genomen.
10. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag de minister een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen als hij niet verantwoordelijk is. De minister beoordeelt dan of uit feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Dit is een bevoegdheid waarvan de minister terughoudend gebruik maakt. Dat volgt uit onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank moet de manier waarop de minister gebruik maakt van haar bevoegdheid terughoudend toetsen.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid die is neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het vanwege zijn eerdere (traumatische) ervaringen en zijn psychische gesteldheid onevenredig hard is om hem weer over te dragen aan Kroatië. Wat eiser in dit verband in het kader van zijn psychische klachten aanvoert over de afspraken bij de GGZ, is niet voldoende daarvoor. Ook is niet gebleken dat eiser bijzonder kwetsbaar is. Dat eiser in Nederland een groot netwerk heeft dat hem kan ondersteunen en dat eiser inmiddels ook een vriendin heeft, heeft de minister niet ten onrechte mogen aanmerken als onvoldoende om op grond daarvan de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De minister heeft verder van belang mogen achten dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië vergelijkbare medische voorzieningen heeft als Nederland en dat daarom mag worden verwacht dat Kroatië de medische problemen van eiser net zo goed kan behandelen. Eiser heeft niet onderbouwd dat de medische (psychische) zorg in Kroatië niet voldoet of dat hij daar niet de zorg kan of zal krijgen die hij nodig heeft.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4 Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.
7 Zie de Afdelingsuitspraak van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645, en punt 64 van het arrest van Het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
8 Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland.