ECLI:NL:RBDHA:2024:22612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
SGR 24/3182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot naturalisatie en de beoordeling van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie beoordeeld. Eiser, geboren in 1984 en van Surinaamse nationaliteit, had op 13 juli 2023 een verzoek tot naturalisatie ingediend. Dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten van artikel 8 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank behandelt de afwijzing van het verzoek, dat gebaseerd was op het feit dat eiser niet gedurende vijf jaren onafgebroken in Nederland verbleef en niet voldeed aan de voorwaarden voor de verkorte termijn van drie jaren samenwoning met een Nederlandse partner.

De rechtbank concludeert dat eiser niet in aanmerking komt voor de verkorte termijn, omdat hij in de periode van 2 juli 2022 tot en met 9 maart 2023 in Suriname verbleef, wat resulteerde in een onderbreking van de samenwoning met zijn partner. Eiser betoogt dat zijn samenwoning nooit is onderbroken, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank stelt vast dat de onderbreking substantieel was en dat de rechten die eiser ontleent aan de gezinsherenigingsrichtlijn niet in de naturalisatieprocedure aan de orde zijn. De rechtbank oordeelt dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regels rechtvaardigen.

Daarnaast wordt de hoorplicht besproken. Eiser stelt dat de hoorplicht is geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen twijfel was over de gronden van bezwaar, waardoor het horen niet noodzakelijk was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3182

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie.
1.1.
Bij besluit van 30 januari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 maart 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Surinaamse nationaliteit.
Hij heeft op 13 juli 2023 een verzoek tot naturalisatie gedaan.
3. Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat eiser niet voldoet aan het vereiste van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN [1] , namelijk het hebben van ten minste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek onafgebroken toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk. Eiser komt volgens verweerder ook niet in aanmerking voor toepassing van de verkorte termijn van artikel 8, vierde lid, van de RWN, omdat hij onmiddellijk voor de indiening van het verzoek niet voldeed aan het vereiste van drie jaar onafgebroken samenwoning met zijn huidige Nederlandse partner, mevrouw [naam] .
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat hij voldoet aan de voorwaarde van artikel 8, vierde lid van de RWN, omdat hij al ruim drie jaren samenwoont met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk. Hij voldeed aan deze voorwaarde op 4 januari 2022. In juli 2022 is eiser naar Suriname gereisd met zijn Nederlandse partner. Zij hebben daar samen enkele weken doorgebracht en samengewoond. De partner van eiser is eerder teruggekeerd, terwijl eiser langer is gebleken. Zij hebben die periode nog wel dagelijks contact gehad. De samenwoning is dan ook nooit onderbroken. Verder voert eiser aan dat dat verweerder het begrip toelating anders moet invullen. Eiser heeft immers rechtmatig verblijf op grond van de Nederlandse wetgeving, maar ook op grond van de gezinsherenigingsrichtlijn. Met het tijdelijke verblijf in Suriname is geen einde gekomen aan zijn dit recht. De door verweerder gekozen benadering is excessief formalistisch. Subsidiaire voert eiser aan dat zijn situatie dermate bijzonder is waardoor afgeweken had moeten worden van artikel 8 van de RWN.
Tot slot is de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 8, vierde lid van de RWN
5. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker: die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft. [2] De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is, tenzij het Nederlanderschap eerder is ingetrokken op grond van artikel 14, eerste lid. [3]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor toepassing van de verkorte termijn op grond van artikel 8, vierde lid van de RWN. Eiser staat ingeschreven in de BRP [4] van 4 maart 2019 tot heden. Uit de stempels in het paspoort van eiser blijkt dat eiser in de periode van 2 juli 2022 tot en met 9 maart 2023 in Suriname verbleef. Op het moment van de beslissing op het verzoek van eiser was geen sprake van een onafgebroken samenleving van tenminste drie jaren.
5.2.
De stelling van eiser dat zijn samenwoning met zijn partner nooit is onderbroken, volgt de rechtbank niet. Uit vast jurisprudentie [5] volgt dat een onderbreking van meer dan drie maanden substantieel is. In dit geval is de onderbreking van de samenwoning van eiser met zijn partner ongeveer 8 maanden geweest. Dit is de periode dat eiser zonder zijn partner in Suriname is gebleven, nadat zijn partner weer is teruggekeerd naar Nederland. De reden waarom eiser Nederland tijdelijk heeft verlaten is in dit verband niet van betekenis. [6]
5.3.
Dat eiser rechtmatig verblijf heeft op grond van de Nederlandse wetgeving en de gezinsherenigingsrichtlijn maakt het voorgaande niet anders. Immers, het doel van de Gezinsherenigingsrichtlijn is om gezinsleven mogelijk te maken en onweersproken is dat eiser dat gezinsleven rechtmatig in Nederland kon uitoefenen. De rechten die eiser ontleent aan de Gezinsherenigingsrichtlijn worden in of door de naturalisatieprocedure niet aangetast. De afwijzing van het verzoek leidt er dan ook niet toe dat eiser zijn gezinsleven in Nederland niet meer kan uitoefenen. De naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure zijn gescheiden procedures. Vragen over toelating horen daarbij in beginsel thuis in een procedure op de voet van de Vw 2000. [7]
Artikel 10 van de RWN
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat gelet op alle omstandigheden die eiser heeft aangevoerd geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden waardoor het Nederlanderschap verleend had moeten worden. De omstandigheid dat eiser inmiddels 5 jaar in Nederland woont, is geïntegreerd en de Nederlandse taal en cultuur beheerst, heeft verweerder onvoldoende bijzonder kunnen vinden. Daarnaast verkeert eiser niet in een andere situatie dan andere personen bij wie om welke reden dan ook en verblijfsgat is ontstaan en aan wie dit ook wordt tegengeworpen.
Ook het feit dat eiser voor zijn vertrek wel voldeed aan de voorwaarden en online heeft geprobeerd een aanvraag in te dienen, maakt dit niet anders alleen al omdat eiser dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Tot slot volgt de rechtbank de stelling van eiser dat in Suriname dezelfde normen en waardes gelden als in Nederland, niet. Nog los van het feit of dit klopt, maakt dit het voorgaande niet anders.
Hoorplicht
7. Dat de hoorplicht is geschonden volgt de rechtbank niet. De hoogste
bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de
bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder
mag slechts van het horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [8] De rechtbank is van oordeel dat verweerder – mede gelet op de gebonden regelgeving- zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van dergelijke twijfel geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.Artikel 8, eerste lid onder c van de RWN.
3.Artikel 8, vierde lid van de RWN.
4.Basisregistratie personen.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 februari 2010, ECLINL:RVS:2010:BL1824.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2005, in zaak nr. 200501048.
7.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2023:2518.
8.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.