ECLI:NL:RBDHA:2024:22612
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot naturalisatie en de beoordeling van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie beoordeeld. Eiser, geboren in 1984 en van Surinaamse nationaliteit, had op 13 juli 2023 een verzoek tot naturalisatie ingediend. Dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten van artikel 8 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank behandelt de afwijzing van het verzoek, dat gebaseerd was op het feit dat eiser niet gedurende vijf jaren onafgebroken in Nederland verbleef en niet voldeed aan de voorwaarden voor de verkorte termijn van drie jaren samenwoning met een Nederlandse partner.
De rechtbank concludeert dat eiser niet in aanmerking komt voor de verkorte termijn, omdat hij in de periode van 2 juli 2022 tot en met 9 maart 2023 in Suriname verbleef, wat resulteerde in een onderbreking van de samenwoning met zijn partner. Eiser betoogt dat zijn samenwoning nooit is onderbroken, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank stelt vast dat de onderbreking substantieel was en dat de rechten die eiser ontleent aan de gezinsherenigingsrichtlijn niet in de naturalisatieprocedure aan de orde zijn. De rechtbank oordeelt dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regels rechtvaardigen.
Daarnaast wordt de hoorplicht besproken. Eiser stelt dat de hoorplicht is geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen twijfel was over de gronden van bezwaar, waardoor het horen niet noodzakelijk was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.