ECLI:NL:RBDHA:2024:22611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
SGR 24/316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag tot sluiting van zijn woning voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 4 juli 2023 besloten de woning te sluiten, en dit besluit werd in het bestreden besluit van 30 november 2023 gehandhaafd. Eiser, die de woning huurde van Stichting Staedion, was het niet eens met deze sluiting en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor drugshandel in zijn woning. De rechtbank behandelde de zaak op 29 oktober 2024, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat in de woning drugs werden verkocht of verstrekt. Dit oordeel is gebaseerd op meldingen van buurtbewoners, observaties van de politie en de aanwezigheid van gebruikersartikelen in de woning. Eiser's argument dat er sprake moest zijn van wettig en overtuigend bewijs werd door de rechtbank verworpen, aangezien in bestuursrechtelijke zaken een andere bewijsstandaard geldt dan in het strafrecht. De rechtbank concludeert dat de sluiting van de woning evenredig was en dat de burgemeester alle relevante feiten en omstandigheden in zijn besluit heeft meegewogen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden rechtmatig was. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens en is openbaar uitgesproken op 15 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Markerink en G.A.A.N Zwagenmakers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder tot sluiting van zijn woning voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
1.1.
Bij besluit van 4 juli 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de sluiting van de woning bevolen.
1.2.
Bij besluit van 30 november 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser huurde de woning aan de [adres] in [plaats] van Stichting Staedion. Verweerder heeft eiser een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende de tijdelijke sluiting van de woning voor drie maanden, ingaande 11 juli 2023 om 11:00 uur en eindigend op 11 oktober 2023 om 11:00 uur.
3. Het onderzoek van de politie doet verweerder ernstig vermoeden dat in de woning structureel wordt gehandeld in verdovende middelen en/of verdovende middelen worden verstrekt met als gevolg overlast horende bij drugshandel. Verweerder baseert zich daarbij specifiek op de verklaringen van buurtbewoners die bij de politie meldingen hebben gemaakt van aan drugshandel gerelateerde overlast. De buurtbewoners benoemen hierbij de veelvuldige aanloop van bezoekers en uiten hierbij expliciet het vermoeden van drugshandel en hun gevoel van onveiligheid. Ook heeft eiser zelf verklaard dat hij bezoekers (gebruikers) ontvangt en dat iedereen cocaïne bij zich had. Verder heeft de politie geconstateerd dat eiser bezoekers ontvangt waarvan ambtshalve bekend is dat zij harddrugsgebruikers zijn en deze personen daadwerkelijk in de woning aangetroffen. Ook zijn er in de woning meerdere lachgasflessen en gebruikersartikelen aangetroffen. Daarnaast heeft de verhuurder van de woning aangegeven dat er bij de verhuurder met regelmaat overlast meldingen binnenkomen onder meer over de vele in- en uitloop van bezoekers en het dealen van drugs in de woning. De sluiting van de woning is volgens verweerder noodzakelijk en evenredig, omdat de woning bekend staat als drugspand en er structureel overlast is door de toeloop van gebruikers en dealers. Met een sluiting wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar de woning eruit gehaald. Verweerder heeft in bezwaar de sluiting van de woning gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt dat de burgemeester tot sluiting kan overgaan indien wordt vastgesteld dat drugs wordt verkocht of verstrekt. Alleen de rechter kan deze vaststelling maken. Voor die vaststelling is de enkele aannemelijkheid of gerechtvaardigd vermoeden onvoldoende. Er moet sprake zijn van wettig en overtuigend bewijs. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat de wetgever met artikel 13b van de Opiumwet toepassing de laagste gradatie van zekerheid heeft willen aannemen aangezien deze toepassing een inbreuk maakt op de basale rechten van eiser. Verder treffen de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018 geen doel, omdat van gelijke gevallen geen sprake is. De uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017 [1] bevat niet de overwegingen zoals verweerder die weergeeft. Tot slot is de sluiting van de woning niet noodzakelijk en onevenredig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat de burgemeester bevoegd is om een woning te sluiten als aannemelijk is dat in de woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn. Niet is vereist dat de woning is binnengetreden en dat daarbij een bepaalde hoeveelheid drugs is aangetroffen. Wanneer geen handelshoeveelheid drugs is aangetroffen in de woning kan feitelijke handel in of vanuit de woning ook worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel. [2] Hoewel eiser terecht stelt dat de door verweerder aangehaalde uitspraken van de hoogste bestuursrechter niet zien op exact dezelfde situaties als die van hem, maakt dat op voorhand niet dat verweerder niet bevoegd was om de woning te sluiten. De kern van deze uitspraken, zoals hiervoor weergegeven, is namelijk toepasbaar op eisers situatie. Eisers stelling dat er sprake moet zijn van dezelfde bewijslat als in het strafrecht is onjuist. Uit voornoemde jurisprudentie volgt immers dat geen sprake hoeft te zijn van wettig en overtuigend bewijs, maar voldoende is dat aannemelijk is dat in de woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn. Dat er sprake is van een ander bewijsregime neemt niet weg dat er wel voldoende bewijs in het dossier moet zijn alvorens kan worden geconcludeerd dat het aannemelijk is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de kern van deze uitspraken goed heeft toegepast en bevoegd was om de woning te sluiten. Hoewel veel van de meldingen van buurtbewoners geen redenen van wetenschap weergeven en anoniem zijn gedaan, zodat niet kan worden uitgesloten dat er een overlap zit in de bron, overweegt de rechtbank dat er naast de vele meldingen ook andere onderbouwingen aan de sluiting ten grondslag zijn gelegd, zoals observaties van verbalisanten. Bovendien is een aantal meldingen wel degelijk concreet. Zo heeft een omwonende een melding gemaakt waarin concreet is aangegeven dat het er een aanloop is van verschillende drugsgebruikers die voor een korte duur in de woning verblijven. Dit is moeilijk te rijmen met het eigen verhaal van eiser dat hij vrienden op bezoek krijgt waarmee hij in de woning drugs gebruikt. Verder is de politie zelf aangesproken door een gebruiker die heeft aangegeven dat er drugs werd verhandeld. Daarnaast heeft de politie in de woning meerdere lachgasflessen en gebruiksartikelen gezien. De stelling van eiser dat de lachgasflessen voor statiegeld zijn ingezameld, acht de rechtbank niet aannemelijk in het licht van het voorgaande.
6.1.
Dat eiser eenmaal veel vrienden heeft in het drugscircuit en ervoor past deze op grond van hun drugsgebruik uit te woning te weren, maakt niet dat verweerder had moeten afzien van het sluiten van de woning. Naast dat persoonlijke verwijtbaarheid geen vereiste is, [3] heeft eiser met het ter beschikking stellen van zijn woning aan personen die drugs gebruiken en zich in het drugscircuit begeven het risico genomen dat de woning wel voor deze doeleinden werd gebruikt. Dit risico komt voor zijn rekening.
6.2.
Gelet op het voorgaande en in samenhang bezien heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat in de woning drugs worden verkocht, afgelegd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn, ondanks dat er geen handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen is in de woning.
7. De rechtbank is van oordeel dat de sluiting evenredig is en er voor verweerder geen aanleiding was om daarvan af te zien. Verweerder heeft alle relevante feiten en omstandigheden betrokken en kenbaar afgewogen in het bestreden besluit. Dat het huurcontract van eiser door de sluiting van de woning buitengerechtelijk kan worden ontbonden en dat verweerder dit feit niet heeft meegewogen, volgt de rechtbank niet. Op pagina 8 van het bestreden besluit heeft verweerder namelijk overwogen dat de tijdelijke sluiting mogelijk verstrekkende gevolgen voor eiser hebben, indien de huurovereenkomst wordt beëindigd. Eiser kan deze ontbinding bij de civiele rechter aanvechten waardoor alsnog een gerechtelijke toets van de ontbinding zal plaatsvinden. Verweerder heeft dit dan ook niet onevenredig nadelig kunnen vinden, en maakt dus niet dat de belangenafweging anders had moeten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de woning van eiser voor de duur van 3 maanden heeft kunnen sluiten. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de uitspaken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2400, r.o. 5.1) en 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912, r.o. 4.1.2).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, r.o. 4.2.1.