ECLI:NL:RBDHA:2024:22607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
SGR 24/3643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van openbare orde

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie beoordeeld. Eiser, met de Turkse nationaliteit, had op 13 januari 2023 een verzoek om naturalisatie ingediend, mede namens zijn minderjarige dochter die de Bulgaarse nationaliteit heeft. Het verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 9, eerste lid onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde. Dit vermoeden was gebaseerd op een veroordeling van eiser tot 60 uren taakstraf, waarvan 30 uren voorwaardelijk, door de Politierechter te Den Haag op 21 september 2023. Eiser was van mening dat zijn veroordeling niet voldoende was om zijn naturalisatieverzoek af te wijzen en voerde aan dat hij niet op de hoogte was dat deze veroordeling invloed zou hebben op zijn verzoek.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er ernstige vermoedens waren dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank wees erop dat het beleid van de staatssecretaris, zoals neergelegd in de Handleiding voor de toepassing van de RWN, vereist dat bij een taakstraf van 36 uur of meer, een verzoek om naturalisatie kan worden afgewezen. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat zijn veroordeling niet relevant was voor de beoordeling van zijn verzoek. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie in stand bleef en dat eiser geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3643

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

Mede ten behoeve van [naam]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Laros).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 19 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 maart 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Zijn minderjarige dochter ( [naam] ) heeft de Bulgaarse nationaliteit. Op 13 januari 2023 heeft eiser een verzoek om naturalisatie ingediend, mede namens zijn dochter. Verweerder heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid onder a van de RWN [1] , omdat ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser is bij vonnis van 21 september 2023, door de Politierechter te Den Haag veroordeeld tot 60 uren taakstraf subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Dit vonnis is, op het moment dat het bestreden besluit is genomen, nog niet onherroepelijk. Gelet op dit strafvonnis bestaan er op dat moment evenwel serieuze verdenkingen dat eiser een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Het verzoek van medenaturalisatie voor zijn minderjarige dochter is daarom ook afgewezen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat hij door de politierechter is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 30 uren. Volgen eiser staat 30 uren taakstraf gelijk aan een geldboete van €375,-. Eiser verwijst in dit kader naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam [2] . In die zaak is namelijk voor een ernstiger feit een geldboete opgelegd van €500,- Daarnaast is aan eiser een taakstraf opgelegd in plaats van een geldboete omdat eiser niet over de middelen beschikt om een dergelijk bedrag te voldoen. Eiser was er zich niet van bewust dat dit invloed zou kunnen hebben op zijn naturalisatieverzoek. De advocaat van eiser heeft in hoger ingesteld en verzocht om alsnog een geldboete op te leggen. Eiser vindt ook dat er sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat hij verzoekt tot aanhouding van het verzoek tot is besloten op het hoger beroep, dan wel om afwijking van de geldende richtlijnen. Eiser betwist verder dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit was namelijk een eenmalig incident. Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van de afwijzing van het naturalisatieverzoek voor de minderjarige dochter van eiser. Dit is in strijd met artikel 3 en van het IVRK [3] . Ook heeft verweerder in strijd met artikel 3:4, tweede lid van de Awb [4] gehandeld. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 9, eerste lid onder a, van de RWN
4. Op deze zaak zijn de bepalingen van de RWN en de Handleiding voor de toepassing van de RWN (Handleiding) van toepassing. In artikel 9 van de RWN staat dat een verzoek om naturalisatie wordt afgewezen als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand een gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk.
5. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat het beleid, neergelegd in de Handleiding, als uitgangspunt dient bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde. [6] Verweerder moet bij de toepassing van het beleid wel rekening houden met de individuele omstandigheden van het geval.
6. In paragraaf 5 van de Handleiding, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, is bepaald dat de volgende sancties leiden tot weigering van naturalisatie:
- iedere taakstraf van 36 uur of meer, dan wel meerdere taakstraffen van 18 uur of meer, met een totaal van 54 uur of meer;
-iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van € 900,– of meer, dan wel meerdere vermogenssancties van € 450,– of meer, met een totaal van € 1.350,– of meer.
Verder blijkt uit paragraaf 5.9 van de handleiding dat voor de beoordeling van een naturalisatieverzoek het niet van belang is of de straf voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd.
6.1.
Het betoog van eiser dat het beleid van verweerder in strijd is met de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023 [7] , slaagt niet. Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht opgemerkt dat het beleid is gewijzigd naar aanleiding van de bovengenoemde uitspraak. Dit nieuwe beleid is inmiddels opgenomen in paragraaf 5.5. van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN in de handleiding voor toepassing van de RWN. Verweerder heeft de aanvraag van eiser aan dit gewijzigde beleid getoetst, onder verwijzing naar Informatiebericht 2024/15.
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder het verzoek om naturalisatie heeft mogen afwijzen en aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Uit de Handleiding RWN, paragraaf 5 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, volgt dat het peilmoment voor de beoordeling of ernstige vermoedens bestaan dat een verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde, het verzoek om naturalisatie of de beslissing daarop is. Uit het justitiële documentatiedossier van eiser blijkt dat hij op voornoemde peilmomenten eerste aanleg is veroordeeld tot 60 uren taakstraf subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De stelling van eiser dat hij enkel voor 30 uren onvoorwaardelijke taakstraf is veroordeeld en dat dit gelijk zou staan aan een geldboete van €375,- is (dan ook) onjuist. Dat in de zaak waar eiser naar heeft verwezen een boete is opgelegd van €500 euro voor een ernstiger feit, maakt het voorgaande niet anders nu elke strafzaak door de strafrechter op zijn eigen merites wordt beoordeeld.
6.3.
De stelling van eiser dat door de rechter een taakstraf is opgelegd in plaats van een geldboete omdat hij niet over de middelen beschikt om een dergelijk bedrag te voldoen, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd en bovendien is dit onaannemelijk. Eiser is immers veroordeeld voor huiselijk geweld en uit de LOVS-richtlijnen blijkt dat voor huiselijk geweld in beginsel geen geldboete wordt opgelegd. Bovendien is eiser op 18 juli 2024 in hoger beroep door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een geldboete van €250,- en een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren.
Bijzondere omstandigheden
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verweerder niet gehouden is om te wachten op de uitkomst van het hoger beroep. Uit de Handleiding blijkt immers er een ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert indien er sprake is van een nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis. [8] Verder heeft verweerder de stelling van eiser dat het om een eenmalig incident gaat niet als dermate bijzonder hoeven beschouwen om af te wijken van het openbare orde beleid.
8. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3 en 16 van het IVRK. Uit de RWN blijkt dat een kind alleen voor medeverlening in aanmerking kan komen als de ouder Nederlander wordt. Nu eiser niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN, kan het aangevoerde belang van de dochter van eiser niet ertoe leiden dat zij Nederlander wordt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers verzoek tot naturalisatie in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.Zie de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 december 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4751.
3.Internationaal verdrag inzake de rechten van het Kind.
4.Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3230.
8.Toelichting ad artikel 9, eerste lid onder a, Paragraaf 1, onderdeel 3, onder d van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2023.