In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie beoordeeld. Eiser, met de Turkse nationaliteit, had op 13 januari 2023 een verzoek om naturalisatie ingediend, mede namens zijn minderjarige dochter die de Bulgaarse nationaliteit heeft. Het verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 9, eerste lid onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde. Dit vermoeden was gebaseerd op een veroordeling van eiser tot 60 uren taakstraf, waarvan 30 uren voorwaardelijk, door de Politierechter te Den Haag op 21 september 2023. Eiser was van mening dat zijn veroordeling niet voldoende was om zijn naturalisatieverzoek af te wijzen en voerde aan dat hij niet op de hoogte was dat deze veroordeling invloed zou hebben op zijn verzoek.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er ernstige vermoedens waren dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank wees erop dat het beleid van de staatssecretaris, zoals neergelegd in de Handleiding voor de toepassing van de RWN, vereist dat bij een taakstraf van 36 uur of meer, een verzoek om naturalisatie kan worden afgewezen. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat zijn veroordeling niet relevant was voor de beoordeling van zijn verzoek. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie in stand bleef en dat eiser geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.