ECLI:NL:GHAMS:2018:4751

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
23-000926-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met geldboete en hechtenis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 februari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1995, was beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer op 1 augustus 2016 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was zonder inhoudelijke beoordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 november 2018 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent waren en de verdachte opzettelijk het slachtoffer in het gezicht had gestompt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, wat strafbaar is volgens de wet. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van 500 euro, te vervangen door 10 dagen hechtenis. Het hof heeft deze straf in hoger beroep bevestigd, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden, wat het hof zwaar heeft gewogen in de strafoplegging. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000926-18
datum uitspraak: 7 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-158337-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
BRP-adres: [adres 1],
Volgens eigen opgave: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 november 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde Metsen (met kracht) in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam, te stompen/slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat er weliswaar wettig bewijs is, maar dat de overtuiging ontbreekt omdat de verklaringen van de getuigen voor wat betreft de details niet overeenkomen en de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verklaringen komen inderdaad niet geheel overeen, maar zijn in de kern helder en consistent. Het hof ziet dan ook in de inhoud van deze verklaringen geen aanleiding de betrouwbaarheid daarvan in twijfel te trekken. Ook zijn er geen concrete aanknopingspunten om te veronderstellen dat de aangever en de getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd of welbewust in strijd met de waarheid hebben verklaard. De betreffende verklaringen worden daarom bij de bewijsbeslissing betrokken.
Op basis van de te bezigen bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. Het incident tussen de verdachte en de aangever [slachtoffer] heeft plaatsgevonden voor de club [naam] in de Korte Leidsedwarsstraat in Amsterdam. De verdachte is na een voorafgaand incident in de club via de achterkant van de club aan de kant van de Lijnbaansgracht door de getuige [getuige 1] uit de club verwijderd. De aangever en de twee getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat de verdachte vervolgens naar de voorkant van de club kwam aangerend op een jongen af die voor de club stond, waarop de aangever de verdachte heeft vastgepakt en de verdachte naar hem uithaalde.
De verklaring van de aangever, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, rechtvaardigt de conclusie dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] in het gezicht heeft gestompt. Hetgeen door de verdachte is aangevoerd en door de door de verdachte ter zitting meegenomen getuige is verklaard, maakt dit niet anders. De verweren worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 augustus 2016 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde Metsen in het gezicht te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 500 euro te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer]. Hierdoor heeft het slachtoffer pijn ondervonden. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het hof rekent dit de verdachte aan.
De in eerste aanleg opgelegde geldboete, die opnieuw in hoger beroep is gevorderd door de advocaat-generaal, doet recht aan de ernst en de aard van het bewezen verklaarde en ligt in de lijn van het relevante oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het hof zal daarom, alles afwegende, dezelfde geldboete opleggen als de politierechter heeft opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 december 2018.
[…]