ECLI:NL:RBDHA:2024:22458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de verlenging van zijn overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening. Eiser had op 13 april 2024 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk was voor zijn aanvraag. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de overdracht niet kon plaatsvinden totdat op het hoger beroep was beslist. Op 8 november 2024 verlengde verweerder de overdrachtstermijn tot 18 maanden, omdat eiser volgens verweerder ondergedoken was. Eiser had echter slechts één keer zijn meldplicht gemist en was niet geïnformeerd over de gevolgen van het niet meewerken aan de overdracht. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van onderduiken, omdat verweerder niet heeft aangetoond dat eiser op de hoogte was van zijn verplichtingen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 8 november 2024 en oordeelt dat de overdrachtstermijn op 10 november 2024 is verlopen. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.44607 (beroep) en NL24.44608 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlengen van zijn overdrachtstermijn. Verweerder heeft met het besluit van 8 november 2024 de uiterste overdrachtstermijn van eiser verlengd tot 18 maanden.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, [naam] als waarnemer van zijn gemachtigde, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van verweerder om de uiterste overdrachtstermijn te verlengen tot 18 maanden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser heeft op 13 april 2024 een asielaanvraag gedaan. Deze aanvraag is door verweerder niet in behandeling genomen omdat op grond van de Dublinverordening [1] Kroatië hiervoor verantwoordelijk is. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 17 juli 2024 het door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. [2] Bij uitspraak van 4 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een voorlopige voorziening getroffen. Eiser mocht niet worden overgedragen totdat op het hoger beroep was beslist. [3] Bij uitspraak van 25 oktober 2024 heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard. [4] Hiermee is de verantwoordelijkheid van Kroatië komen vast te staan en kon verweerder eiser overdragen aan Kroatië. De oorspronkelijke overdrachtstermijn liep tot 10 november 2024. Met het bestreden besluit heeft verweerder op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn verlengd omdat volgens verweerder eiser is ondergedoken. Dit besluit beoordeelt de rechtbank in het beroep.
Is sprake van onderduiken?
5. Eiser voert aan dat geen sprake is van onderduiken. Eiser heeft zich altijd gehouden aan zijn meldplicht bij het COa. Enkel op 7 november 2024 heeft hij zijn meldplicht gemist. Op 14 november 2024 wilde eiser zich weer melden maar toen kreeg hij van het COa te horen dat zijn verblijf beëindigd was. Eiser kon hierna niet meer voldoen aan zijn meldplicht. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder niet met hem noch met zijn gemachtigde contact heeft opgenomen over een overdracht. Verweerder heeft ook na de gestelde MOB-melding van 8 november 2024 geen contact opgenomen met eiser of zijn gemachtigde. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de overdrachtstermijn verlengd.
6. Volgens verweerder is sprake van onderduiken omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn meldplicht op 7 november 2024. Toen medewerkers van het COa gingen kijken in de kamer van eiser, zagen zij dat al zijn persoonlijke spullen weg waren. Eiser had geen toestemming gevraagd om ergens anders te verblijven dan op het Asielzoekerscentrum (AZC). Door het niet voldoen aan de meldplicht op 7 november 2024 kon verweerder eiser ook niet informeren over de voorgenomen overdrachtshandelingen. Het ligt niet op de weg van verweerder om, als een vreemdeling zich niet meldt, contact op te nemen met de vreemdeling of diens gemachtigde. Door zich niet te melden en te vertrekken uit het AZC, heeft eiser er doelbewust voor gezorgd dat hij niet kon worden overgedragen.
7. Uit het arrest Jawo [5] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) volgt dat sprake is van onderduiken als de persoon in kwestie doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. [6] Verweerder heeft dit neergelegd in paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Hierin staat onder andere dat de vreemdeling ter kennis wordt gebracht van zijn verplichting om mee te werken aan de overdracht. Ook staat er dat hij moet worden geïnformeerd over de gevolgen van het niet meewerken hieraan.
8. De rechtbank leidt uit bovenstaande jurisprudentie af dat sprake is van onderduiken als de vreemdeling de overdracht doelbewust tracht te voorkomen. Er moet hierbij zijn voldaan aan twee cumulatieve voorwaarden. De vreemdeling moet buiten bereik zijn van de autoriteiten én de vreemdeling moet zijn geïnformeerd over zijn verplichtingen. Hierbij geldt dat als de vreemdeling niet weet dat hij overgedragen gaat worden, ook geen sprake kan zijn van het doelbewust voorkomen van de overdracht. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser zich op 7 november 2024 niet heeft gemeld bij het COa waardoor hij buiten het bereik van de autoriteiten was. Ook is niet in geschil dat eiser die dag niet op het AZC verbleef. Dit is echter onvoldoende om te spreken van onderduiken. Eiser moet immers ook zijn geïnformeerd over zijn verplichtingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hier niet aan voldaan. Weliswaar is eiser ten tijde van zijn aanvraag gewezen op zijn verplichting dat hij (wijzigingen in) zijn woon- of verblijfplaats zo spoedig mogelijk aan de IND dient door te geven, maar hier volgt nog niet uit dat eiser ook is geïnformeerd over zijn verplichting om mee te werken aan de overdracht en de gevolgen van het niet meewerken. Ook in het bestreden besluit staat niets vermeld over de verplichting om mee te werken aan de overdracht en de gevolgen van een eventueel niet meewerken, laat staan dat eiser hierover is geïnformeerd. Daarin staat alleen vermeld dat de Dienst Terugkeer & Vertrek zal vertellen wanneer de overdracht plaatsvindt. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat eiser niet is geïnformeerd over een eventuele overdracht en dat voor 7 november 2024 geen overdrachtshandelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank kan verweerders stelling dat dit op 7 november 2024 wel zou gebeuren niet volgen. Uit het dossier blijkt niet dat voor, op of na 7 november 2024 verweerder overdrachtshandelingen heeft geïnitieerd. Ook blijkt niet dat verweerder eiser heeft geïnformeerd over zijn verplichtingen in dat kader. De verwijzing van verweerder ter zitting naar een aantal uitspraken van de Afdeling gaat niet op. [7] In die uitspraken was de betreffende vreemdeling op de hoogte van de overdrachtsdatum. Ook waren er al overdrachtshandelingen verricht. In eisers geval was er nog geen overdrachtsdatum gecommuniceerd en waren er ook nog geen overdrachtshandelingen, zoals een vertrekgesprek, geïnitieerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten heeft gehouden om de overdracht te voorkomen. Er is daarom geen sprake van onderduiken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de overdrachtstermijn verlengd. Dat betekent dat de overdrachtstermijn is verlopen op 10 november 2024. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de overdrachtstermijn is verlopen op 10 november 2024 en dat verweerder te laat is om eiser nog over te dragen aan Kroatië waardoor eiser in de nationale procedure opgenomen dient te worden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
9.1.
Omdat op het beroep beslist is, bestaat er geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 november 2024;
- draagt verweerder op binnen na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Krikke, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.W. Robijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Rechtbank Amsterdam, 17 juli 2024, zaaknummer NL24.22621.
3.Afdeling, 4 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4028.
4.Afdeling, 25 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4316.
5.Arrest Jawo van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, C-163/17, ECLI:EU:C:2019:218, rechtsoverwegingen 62-64 en 70.
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
7.Zo heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2935, en naar de uitspraak van 14 december 2022.