ECLI:NL:RBDHA:2024:22448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had eerder, op 2 juli 2024, bepaald dat de minister binnen zestien weken een nieuw besluit moest nemen. Deze termijn is verstreken zonder dat de minister een beslissing heeft genomen, wat aanleiding gaf voor eiser om beroep in te stellen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft gehandeld.

De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft vastgesteld dat eiser niet eerst een ingebrekestelling hoefde te sturen, gezien de eerdere uitspraak met een duidelijke termijn. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van acht weken na verzending van de uitspraak. Indien de minister deze termijn overschrijdt, verbeurt hij een dwangsom van € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast heeft de rechtbank eiser een vergoeding voor proceskosten toegekend, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De hoogte van de vergoeding is vastgesteld op € 437,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 20 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.44664
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.A. Pieters) en
de minister van Asiel en Migratie,de minister.

Procesverloop

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 juli 2024.1 In die uitspraak staat dat de minister binnen zestien weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiser. De minister heeft zich hieraan niet gehouden. Eiser stelt daarom nu beroep in.

Overwegingen

2. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 2 juli 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4
2 Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
5. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
6. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
7. De minister heeft de rechtbank verzocht om een nadere beslistermijn van zestien weken op te leggen. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te gelasten zo spoedig mogelijk een besluit te nemen, omdat de beslistermijn van 21 maanden7 is overschreden en de rechtbank geen termijn mag opleggen die daaroverheen gaat.
8. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere beslistermijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.8 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
9. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere nadere beslistermijn op dan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met het 8+8-wekenmodel heeft ontwikkeld in haar uitspraak van 8 juli 20209.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
10. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet-naleven daarvan een dwangsom.10 Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet) bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
11. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 202211 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de bestuursrechter
5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 Zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
10 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
12. De rechtbank bepaalt in deze zaak de minister een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee de minister de in deze uitspraak bepaalde nadere beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.12
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
13. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Het bestuursorgaan verbeurt een bestuurlijke dwangsom betalen aan een betrokkene als het niet op tijd een beslissing neemt.13 In de Tijdelijke wet is bepaald dat geen bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd als de minister niet-tijdig beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
14. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 30 november 2022 geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel.14 Daarmee staat vast dat de minister geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een dergelijke aanvraag.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
16. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
12 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
13 Artikel 8:55c van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep kennelijk gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van J.B. Thépass griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 december 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.