In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 30 januari 2023 ingediend, maar de Staatssecretaris had niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. Eiser heeft de Staatssecretaris op 2 mei 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt de Staatssecretaris een termijn van zestien weken op om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Daarnaast moet de Staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor afnemen en binnen acht weken daarna het besluit bekendmaken. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 2 juli 2024. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser en heeft de beslissing genomen dat de dwangsom van toepassing is, omdat de wettelijke bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd, ondanks de Tijdelijke wet die dit eerder uitsloot.