ECLI:NL:RBDHA:2024:22419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
C/09/ 666443 HA ZA 24-437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over terugvordering studiefinanciering door DUO

In deze zaak vorderde de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) betaling van een bedrag van € 54.626,32 van de gedaagde, die in Bulgarije woont. De vordering was gebaseerd op de terugbetaling van studiefinanciering die aan de gedaagde was verstrekt van 1994 tot 2001. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen doorlopen, waaronder een mondelinge behandeling op 25 november 2024. De gedaagde had in de periode van zijn studie een totale studiefinanciering ontvangen van € 45.877,85, waarvan een deel was omgezet in een gift. Na beëindiging van zijn studie op 31 augustus 2001, diende de gedaagde een rentedragende lening van € 39.812,02 terug te betalen. DUO had echter vastgesteld dat de gedaagde in de jaren 2006 tot 2012 en in 2013 geen aflossingen had gedaan vanwege onvoldoende draagkracht. In 2019 werd de resterende studieschuld van de gedaagde kwijtgescholden, met uitzondering van een betalingsachterstand van € 3.286,71. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde erop mocht vertrouwen dat zijn studieschuld was kwijtgescholden en dat DUO niet gerechtigd was om het hogere bedrag te vorderen. De rechtbank wees de vordering van DUO af en veroordeelde DUO in de proceskosten van de gedaagde, die op € 2.693,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/666443 / HA ZA 24-437
Vonnis van 24 december 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
STAAT DER NEDERLANDEN (Dienst Uitvoering Onderwijs, een agentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap),te Den Haag,
eiser,
advocaat: mr. R.J.H. van der Burgt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], te [woonplaats] (Bulgarije),
gedaagde,
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen te Twello.
Partijen zullen hierna DUO en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 januari 2024, met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 7;
- het tussenvonnis van 23 oktober 2024, waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van de zijde van DUO, waarbij producties 15 tot en met 18 zijn overgelegd en de eis is verminderd.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 25 november 2024. Daarbij waren vertegenwoordigers van DUO aanwezig, bijgestaan door de advocaat van DUO. [gedaagde] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt, die samen met de door DUO overgelegde pleitnota aan het procesdossier zijn toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] , geboren op [geboortedag] 1976, heeft in de periode van augustus 1994 tot en met augustus 2001 van de Informatie Beheer Groep, de voorganger van DUO, een bedrag van in totaal € 45.877,85 aan studiefinanciering ontvangen. Dit bedrag bestond uit een aanvullende beurs (€ 740,64), een basisbeurs (€ 12.305,27) en een rentedragende lening
(€ 32.831,94).
2.2.
[gedaagde] heeft onvoldoende studiepunten behaald en daardoor een studieschuld opgebouwd. Na beëindiging van zijn studie op 31 augustus 2001, is de aanvullende beurs omgezet in een gift. De basisbeurs is deels omgezet in een lening (€ 6.980,08) en voor het overige in een gift. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] een rentedragende lening van
(€ 32.831,94 + € 6.980,08 =) € 39.812,02 aan DUO diende terug te betalen.
2.3.
In het besluit van DUO van 6 februari 2003 is onder meer vermeld:
“(…) Onderwerp
Terugbetalen lening
(…)
U hebt uw studie op 31 augustus 2001 beëindigd. Gedurende uw studie hebt u een schuld opgebouwd. De schuld bestaat uit:
- een Lening 1.
(…)
Uw Schuld
Lening 1
Schuld op 1 februari 2003 49.060,80
Terug te betalen per maand
Vanaf 1 januari 2004 375,20
Rente
Percentage 4,03%
(…)
Als u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u bezwaar maken. (…)”
2.4.
In het besluit van DUO van 6 januari 2004 is onder meer vermeld:
“(…) Onderwerp
Terugbetalen lening
(…)
Voor uw lening is op 1 januari 2004 de aflosfase gestart.
(…)
Uw schuld Lening
Op 1 juli 2003 49.875,13
Op 1 januari 2004 50.870,18
(…)
Als u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u bezwaar maken. (…)”
2.5.
Voor de jaren 2006 tot 2012 en voor 2013 is het maandelijks af te lossen bedrag op nihil gesteld vanwege onvoldoende draagkracht. Gedurende 2012 diende [gedaagde] maandelijks € 57,10 terug te betalen.
2.6.
In april 2014 heeft DUO geconstateerd dat [gedaagde] op 31 december 2013 naar Bulgarije is geëmigreerd. DUO heeft vervolgens het maandelijks af te lossen bedrag van 2014 tot 2019 op (afgerond) € 1.000,00 vastgesteld en besluiten en aanmaningen naar het in de Basisregistratie Personen vermelde adres van [gedaagde] in Bulgarije ( [adres] te [woonplaats] ) verzonden. [gedaagde] heeft daarop niet gereageerd en heeft na 2013 ook niet meer afgelost of om een draagkrachtmeting verzocht.
2.7.
In een besluit van DUO van 19 november 2016 is onder meer vermeld:
“(…) Op welke gegevens is onze beslissing gebaseerd?
Uw schuldgegevens
Studieschuld 1
Saldo € 35.578,28
Rente in het saldo studieschuld is berekend t/m 31 oktober 2016
Uw rente en resterende maanden aflosfase vanaf 1 januari 2017
Studieschuld 1
Rentepercentage 0%
Rentevaste periode januari 2017 t/m december 2021
Resterende maanden aflosfase 24
(…)”
2.8.
In een besluit van DUO van 31 oktober 2017 is onder meer vermeld:
“(…) Op welke gegevens is onze beslissing gebaseerd?
Uw schuldgegevens
Schuld 1
Saldo € 16.752,64
Rente in het saldo studieschuld is berekend t/m 30 september 2017
Uw rente en resterende maanden aflosfase vanaf 1 januari 2018
Schuld 1
Rentepercentage 0%
Rentevaste periode januari 2017 t/m december 2021
Resterende maanden aflosfase 12
(…)”
2.9.
In een besluit van DUO van 15 januari 2019 is onder meer vermeld:
“(…) Geachte heer [gedaagde] ,
De aflosfase van uw studieschuld is afgelopen.
Wat betekent dit voor u?
Op 1 januari 2019 is de aflosfase van uw studieschuld afgelopen.
Uw resterende studieschuld is kwijtgescholden. Het kwijtgescholden bedrag is € 0,05.
U krijgt geen nieuwe betalingsverzoeken meer. Uw betalingsachterstand van € 3.286,71 moet u nog wel betalen.
Heeft u een betalingsregeling of een betalingsachterstand, dan verandert daar niets aan. (…)”
2.10.
In een e-mailbericht van 17 april 2019 van DUO aan [gedaagde] is onder meer vermeld:
“U staat in het opsporingsregister omdat u een achterstand in de terugbetaling van uw lening hebt van € 59.626,32. Deze achterstand heeft betrekking op de periode januari 2014 tot en met december 2018. Wij kunnen u alleen van de paspoortsignalering halen als u de totale achterstand in één keer overmaakt. (…)”
2.11.
Het paspoort van [gedaagde] is bij aankomst op Eindhoven Airport vervallen verklaard en aan hem is, na betaling (door een derde) van € 5.000,00, een tijdelijk paspoort verstrekt. Het bedrag van € 5.000,00 stelt DUO in mindering op de schuld te hebben gebracht.
2.12.
Bij e-mailbericht van 24 september 2019 heeft DUO aan de advocaat van [gedaagde] gevraagd om inzicht in zijn inkomsten en uitgaven te verstrekken zodat een betalingsregeling kon worden afgesproken.
2.13.
In een e-mailbericht van 22 juli 2020 van de advocaat van [gedaagde] is aan DUO onder meer gemeld:
“Vooruitlopend op een schriftelijke uiteenzetting en een voorstel tot (definitieve) afronding/afwikkeling zend ik u toe een overzicht 2006-2019. Het overzicht kent, op bladzijde 2, een recapitulatie. Die komt er op neer dat in de periode tot en met 2019 er veel te veel is betaald aan de Staat. (…) Daarbij realiseert deze zijde zich heel wel dat ook [gedaagde] te verwijten valt, door onvoldoende contact met DUO op te nemen en te onderhouden. (…)”
2.14.
Bij brief van 4 april 2023 heeft DUO [gedaagde] verzocht een bedrag van
€ 62.407,12 te voldoen.
2.15.
In 2023/2024 heeft [gedaagde] € 60,00 aan DUO afgelost (via maandelijkse betalingen van € 10,00).

3.Het geschil

3.1.
DUO vordert, na vermindering van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
A. de hoofdsom van € 54.626,32;
B. de wettelijke rente: primair op grond van artikel 10a.6 lid 2 van de Wet op de Studiefinanciering juncto Wet Studiefinanciering 2000 (hierna: WSF2000) en subsidiair op grond van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 14 dagen na de vervaldatum van de aflostermijnen tot aan de dag van algehele betaling;
C. de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.321,26;
D. de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tevens vordert de Staat het te wijzen vonnis te voorzien van een certificaat betreffende een beslissing in burgerlijke handelszaken conform artikel 53 Verordening (EG) nr. 1215/2012 (bijlage 1 van de Verordening (EG) nr. 1215/2012) in de Bulgaarse taal.
3.2.
DUO heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat aan [gedaagde] van 1994 tot 2001 studiefinanciering is verstrekt en dat die studiefinanciering, voor zover die niet is omgezet in een gift, moet worden terugbetaald. DUO vordert betaling van de aflostermijnen van juni 2014 tot en met december 2018.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De rechtbank is bevoegd en Nederlands recht is van toepassing
4.1.
Deze zaak betreft – kort gezegd – de invordering van een schuld uit hoofde van als lening verstrekte studiefinanciering. [gedaagde] woont in Bulgarije. Gelet op het internationale karakter van de zaak moet de rechtbank eerst ambtshalve beoordelen of zij rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is. Onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.18 van het vonnis van deze rechtbank van 18 mei 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:4695), welke overwegingen onverkort van toepassing worden verklaard op deze zaak, is de rechtbank (met partijen) van oordeel dat zij rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is op deze zaak.
Het verweer gericht tegen de hoogte van de vordering slaagt
4.2.
[gedaagde] heeft onder meer de hoogte van de vordering betwist. De rechtbank overweegt ten aanzien van dat verweer als volgt.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van DUO beoordeeld dient te worden aan de hand van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF2000). Hoofdstuk 6 van de WSF2000 ziet op de opbouw en terugbetaling van de studieschuld. Daarin is bepaald dat de terugbetalingsperiode bestaat uit een aanloopfase en een aflosfase. In de twee jaar durende aanloopfase bestaat er geen verplichting tot terugbetaling. In de daaropvolgende aflosfase dient in een periode van vijftien jaar de studieschuld in maandelijkse termijnen te worden afgelost (artikel 6.2 jo 6.4 jo 6.3 lid 1 WSF2000 en artikel 10a.4 WSF2000). Ontvangst van een lening of omzetting in een lening verplicht degene die studiefinanciering heeft ontvangen tot terugbetaling van de lening vermeerderd met de volgens hoofdstuk 6 van de WSF2000 berekende rente (artikel 6.1b WSF2000). Een achterstallige schuld is (voor zover van belang) gedefinieerd als het bedrag van de verplichte terugbetaling uit hoofde van hoofdstuk 6 dat twee weken na de vervaldatum nog niet is ontvangen. Over de achterstallige schuld is rente verschuldigd. Daarbij moet worden uitgegaan van de wettelijke rente, berekend per dag op basis van samengestelde
interest(artikel 6.8 WSF2000). Indien sprake is van onvoldoende draagkracht om de (maandelijkse) aflostermijnen te voldoen, dan kan de schuldenaar om een draagkrachtmeting verzoeken. Een dergelijk verzoek kan ertoe leiden dat de hoogte van de maandelijkse aflostermijnen wordt verlaagd of op nihil wordt gesteld.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat in 2001 een deel van de aan [gedaagde] verstrekte financiering is omgezet in een gift en dat door DUO is vastgesteld dat de terug te betalen (rentedragende) lening € 39.812,02 (hierna: de schuld) bedroeg. Op het moment waarop de aflosfase begon, 1 januari 2004, bedroeg de schuld volgens het onder 2.4 bedoelde besluit € 50.870,18. DUO heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen toelichten hoe de toename van de schuld met € 11.058,16 in twee jaar kon worden verklaard. Tegelijkertijd is het zo dat [gedaagde] destijds geen bezwaar tegen het onder 2.4 bedoelde besluit heeft gemaakt, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
4.5.
Verder heeft DUO in de dagvaarding vermeld dat [gedaagde] ‘de aflostermijnen tot en met december 2013 heeft voldaan’. Van de zijde van DUO kon desgevraagd ter zitting niet worden toegelicht welk bedrag in totaal door [gedaagde] op de schuld is afgelost. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de schuld tussen 2004 en 2006 van € 50.870,18 tot
€ 45.698,20 is afgenomen, zodat er in die periode kennelijk betalingen door [gedaagde] zijn verricht. Het maandelijks af te lossen bedrag is in de jaren 2006 tot 2012 en in 2013 op nihil gesteld, omdat sprake was van onvoldoende draagkracht bij [gedaagde] . Over 2012 diende [gedaagde] € 57,10 per maand – over het hele jaar totaal dus € 685,20 – af te lossen. De schuld, die vanaf 2006 was opgelopen, liep echter niet terug met € 685,20 maar met
€ 3.815,13 (van € 57.112,98 op 1 januari 2013 naar € 53.297,85 op 1 juni 2013). Waarom dat zo was is onduidelijk. In de door DUO overgelegde besluiten over 2014 tot en met 2016 – dit zijn berichten waarin geen rechtsmiddelenclausule is vermeld, maar DUO heeft daarover terecht opgemerkt dat uit vaste jurisprudentie [1] volgt dat dit desondanks besluiten kunnen zijn – wordt zichtbaar dat de schuld ook weer direct opliep tot € 57.906,86 op 1 januari 2014. Waarom dat zo was, is evenmin duidelijk. De schuld is volgens deze berichten – zonder dat na 2013 nog betalingen zijn verricht – vervolgens gedaald, naar € 47.587,60 op 1 december 2014 en uiteindelijk naar € 35.222,57 op 1 januari 2016. In het besluit van 19 november 2016 is vermeld dat de schuld € 35.578,28 bedroeg en in het besluit van 31 oktober 2017 is vermeld dat de schuld nog € 16.752,64 bedroeg. In het besluit van 15 januari 2019 is tot slot vermeld dat de aflosfase is afgelopen en dat de resterende studieschuld is kwijtgescholden. Er zou nog een betalingsachterstand van € 3.286,71 moeten worden voldaan.
4.6.
DUO vordert in deze procedure betaling van € 54.626,32 aan hoofdsom. DUO stelt dat de aflostermijnen van juni 2014 tot en met december 2018 onbetaald zijn gebleven. Uit het onder 2.9 bedoelde besluit van 15 januari 2019 volgt echter dat de resterende studieschuld op 1 januari 2019 is kwijtgescholden, waarbij de betalingsachterstand nog
€ 3.286,71 bedroeg. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] er gelet op dit besluit – vijftien jaar na aanvang van de aflosfase – op mocht rekenen dat zijn studieschuld was kwijtgescholden.
4.7.
DUO noemt dit besluit in de ter zitting overgelegde pleitnota ‘de brief van
15 januari 2019’, maar het gaat om een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Immers worden er in dit stuk op ondubbelzinnige wijze veranderingen aangebracht in de rechten en plichten van [gedaagde] en er is een rechtsmiddelenclausule in opgenomen. Vaststaat dat geen rechtsmiddelen tegen dit besluit zijn aangewend, zodat dit besluit formele rechtskracht heeft gekregen. Ook een onrechtmatig of onjuist besluit – zo daarvan sprake zou zijn – behoudt in dat geval zijn werking.
4.8.
DUO heeft niet gesteld – en evenmin is gebleken – dat het besluit van
15 januari 2019 tot kwijtschelding van de schuld nadien is ingetrokken of gewijzigd. Bovendien wordt in de door DUO overgelegde besluiten van vóór 15 januari 2019 – gelet op wat onder 4.5 is overwogen – niet op heldere wijze inzicht verschaft in het beloop van de schuld/hoofdsom. DUO heeft opgemerkt dat er na 15 januari 2019 nog aanmaningen voor het verschuldigde bedrag zijn verzonden, maar een aanmaning is niet gelijk te stellen aan een besluit dat formele rechtskracht heeft omdat met een aanmaning geen nieuwe rechten of plichten voor [gedaagde] in het leven worden geroepen.
4.9.
Ook de verwijzing ter zitting door DUO naar de vermelding in het besluit van
15 januari 2019 van de zin ‘Heeft u een betalingsregeling of een betalingsachterstand, dan verandert daar niets aan’ leidt niet tot een ander oordeel, nu de betalingsachterstand in datzelfde besluit in de voorgaande regel is vastgesteld op € 3.286,71.
4.10.
DUO heeft ter zitting verder opgemerkt dat ten tijde van het besluit van
15 januari 2019 het grootste deel van de vordering van DUO al was overgedragen aan haar interne deurwaarderssysteem. Dat zou moeten verklaren waarom in dit besluit slechts een bedrag van € 3.286,71 – dat ziet op drie achterstallige termijnen en aanmaningskosten – als betalingsachterstand is genoemd. DUO heeft desgevraagd ook verklaard dat het onder 2.9 bedoelde besluit duidelijker had kunnen worden geformuleerd en dat aan dit besluit geen waarde moet worden gehecht. Dit betoog wordt gepasseerd. Uit artikel 3:14 BW volgt dat de overheid bevoegdheden die haar naar burgerlijk recht toekomen niet mag uitoefenen in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiek recht. Dat betekent dat DUO ook in deze civiele procedure gebonden is aan publiekrechtelijke regels, zoals de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het door DUO ingenomen standpunt dat het besluit waarin de studieschuld is kwijtgescholden (evenals de besluiten waarin een aanzienlijk lager bedrag aan studieschuld is vermeld dan het gevorderde bedrag) buiten beschouwing moet(en) blijven, getuigt niet van besef bij DUO dat ook bij het voeren van de onderhavige procedure de algemene beginselen van behoorlijk bestuur – zoals het zorgvuldigheidbeginsel, het motiveringsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel – in acht moeten worden genomen. Besluitvorming waarop de overheid zich beroept moet zorgvuldig zijn voorbereid en de motivering moet begrijpelijk en feitelijk juist zijn en niet voor verschillende uitleg vatbaar. Een burger moet kunnen vertrouwen op consequent handelen van de overheid en op het feit dat besluitvorming duidelijkheid geeft over zijn rechtspositie. Het buiten beschouwing laten van besluiten vanwege de inhoud en/of formulering daarvan wanneer het DUO zo uitkomt, valt daarmee niet te verenigen.
Slotsom: de vordering wordt afgewezen
4.11.
Het voorgaande betekent dat van het gevorderde bedrag slechts € 3.286,71 toewijsbaar is. [gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat dit bedrag dient te worden verrekend met het in 2019 betaalde bedrag van € 5.000,00 bij de inname van zijn paspoort. Dit verweer slaagt. De schuld was ten tijde van de betaling van € 5.000,00 reeds kwijtgescholden, op
€ 3.286,71 na. Dit betekent dat er na verrekening niets meer resteert en dat de vordering zal worden afgewezen. De overige verweren kunnen onbesproken blijven.
DUO wordt in de proceskosten veroordeeld
4.12.
DUO dient als de in het ongelijk gestelde partij de (na)kosten van [gedaagde] te betalen. [gedaagde] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Het hierna vastgestelde salaris dient daarom te worden verrekend met de op grond van de Wet op de Rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding. [gedaagde] zal niet worden veroordeeld in de betekeningskosten.
4.13.
De proceskosten worden als volgt begroot:
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
Totaal
2.693,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering van DUO af;
5.2.
veroordeelt DUO in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] en begroot deze op een bedrag van € 2.693,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. de Keuning en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.

Voetnoten

1.Vgl. bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2007:BB2120.