In deze zaak vorderde de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) betaling van een bedrag van € 54.626,32 van de gedaagde, die in Bulgarije woont. De vordering was gebaseerd op de terugbetaling van studiefinanciering die aan de gedaagde was verstrekt van 1994 tot 2001. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen doorlopen, waaronder een mondelinge behandeling op 25 november 2024. De gedaagde had in de periode van zijn studie een totale studiefinanciering ontvangen van € 45.877,85, waarvan een deel was omgezet in een gift. Na beëindiging van zijn studie op 31 augustus 2001, diende de gedaagde een rentedragende lening van € 39.812,02 terug te betalen. DUO had echter vastgesteld dat de gedaagde in de jaren 2006 tot 2012 en in 2013 geen aflossingen had gedaan vanwege onvoldoende draagkracht. In 2019 werd de resterende studieschuld van de gedaagde kwijtgescholden, met uitzondering van een betalingsachterstand van € 3.286,71. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde erop mocht vertrouwen dat zijn studieschuld was kwijtgescholden en dat DUO niet gerechtigd was om het hogere bedrag te vorderen. De rechtbank wees de vordering van DUO af en veroordeelde DUO in de proceskosten van de gedaagde, die op € 2.693,00 werden begroot.