In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 februari 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank oordeelde dat de maximale beslistermijn van 21 maanden, zoals vastgelegd in de Procedurerichtlijn, was verstreken. Eiser had zijn aanvraag op 7 oktober 2019 ingediend en de termijn was verlopen op 7 juli 2021. De rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaardtermijn rechtvaardigden. Daarom werd de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50 toegewezen, omdat hij juridische bijstand had ingeschakeld. De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op asielaanvragen en de consequenties van het niet naleven van deze verplichtingen.