ECLI:NL:RBDHA:2024:2237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
NL23.29553 en NL23.39204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag; rechterlijke dwangsom opgelegd

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, zijn twee beroepen aan de orde, ingediend door eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de niet tijdige beslissing op een asielaanvraag door verweerder. Eiser had eerder beroep ingesteld na een uitspraak van de rechtbank Groningen op 31 maart 2023, waarin verweerder was opgedragen binnen zestien weken een besluit te nemen. Eiser stelt dat verweerder deze termijn heeft overschreden en heeft daarom opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het tweede beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser met dit beroep geen ander resultaat kan bereiken dan met het eerste beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder inderdaad niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Het eerste beroep is gegrond verklaard. De rechtbank legt verweerder een nieuwe termijn op van acht weken om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 16 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.29553 en NL23.39204
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over de beroepen die eiser heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 31 maart 2023.1 In die uitspraak staat dat verweerder binnen zestien weken na verzending daarvan alsnog moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 31 maart 2023 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4

1.ECLI:NL:RBDHA:2023:4396.

2 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. Eiser heeft twee maal beroep ingesteld met dezelfde strekking, namelijk dat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag. Nu eiser met het tweede beroep niet meer kan bereiken dan hij met het eerste beroep heeft beoogd, heeft hij geen procesbelang bij het tweede beroep. Het beroep met zaaknummer NL23.39204 is daarom niet-ontvankelijk.
5. Over het eerste beroep (zaaknummer NL23.29553) oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Het beroep is daarom gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?

6. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank oordeelt dat deze termijn in dit geval passend is. Daarbij wordt betrokken dat de rechtbank in de uitspraak 31 maart 2023 verweerder al heeft opgedragen om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak en besluit op de aanvraag bekend te maken. Dit heeft verweerder niet gedaan. Verweerder heeft sinds de uitspraak van 31 maart 2023 geen (kenbare) nadere onderzoekshandelingen verricht. In afwijking van het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 8 juli 20207 ontwikkelde 8+8-weken model, legt de rechtbank daarom een kortere beslistermijn op van acht weken. De rechtbank meent dat het voor verweerder niet onmogelijk is om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen.

Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?

8. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 20228 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.9
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
9 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
wel een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen de in deze uitspraak gestelde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld die voor hem een beroepschrift heeft ingediend. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023.10 Toegekend wordt
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer NL23.39204 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep met zaaknummer NL23.29553 gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Kampschuur, griffier.

10.ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 februari 2024
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.