ECLI:NL:RBDHA:2024:22316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
24-47796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en onzorgvuldige voorlichting bij inbewaringstelling van Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, geboren in 1997, stelt dat hij onjuist is voorgelicht over zijn inbewaringstelling en dat er geen ophouding heeft plaatsgevonden voorafgaand aan deze maatregel. Hij betoogt dat de minister van Asiel en Migratie onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te onderzoeken of hij recht had op een verblijfsvergunning op basis van de Chavez-Vilchez jurisprudentie, gezien zijn partner en minderjarig kind in Nederland verblijven. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om dit te onderzoeken, omdat eiser niet om informatie heeft verzocht over zijn naaste verwanten. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van onzorgvuldig handelen van de minister.

Daarnaast stelt eiser dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat hij niet schriftelijk en in begrijpelijke taal is geïnformeerd over de gronden van zijn bewaring. De rechtbank oordeelt dat er inderdaad een gebrek is in de informatievoorziening, maar dat dit gebrek niet onrechtmatig is, omdat de belangen van de minister bij de maatregel zwaarder wegen. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart de maatregel van bewaring rechtmatig. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.47796
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S.H.F. Pols).
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997].
M122
2. Eiser stelt dat er sprake is van verkeerde en onzorgvuldige voorlichting door het uitreiken van het document M122 (Mededeling toepassing artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, Vw) aan eiser. Ten onrechte heeft geen ophouding plaatsgevonden voorafgaand aan de inbewaringstelling.
3. Uit paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat, als het voornemen bestaat om de vreemdeling in bewaring te stellen aansluitend aan strafrechtelijke detentie, de bevoegde ambtenaar aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie meedeelt dat hij bij beëindiging van zijn detentie op grond van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Op de plaats bestemd voor verhoor wordt de vreemdeling vervolgens verder geïnformeerd
over de te volgen procedure. Deze mededeling wordt gedaan door middel van een formulier M122. Dit is in het geval van eiser ook gebeurd. In het dossier of in wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat dit betekent dat eiser onjuist of onzorgvuldig is voorgelicht of (al dan niet) opgehouden. Zoals de minister op de zitting terecht heeft gesteld is het document M122 op zichzelf niet op rechtsgevolg gericht en staat daar ook niet in dat eiser anders dan in een mogelijk gehoor voor inbewaringstelling zal worden gehoord. De beroepsgrond slaagt niet.
Gehoor voor inbewaringstelling
4. Eiser stelt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld tijdens het gehoor voor inbewaringstelling. De minister had naar aanleiding van verklaringen van eiser moeten onderzoeken of eiser recht had op een verblijfsvergunning op grond van Chavez-Vilchez, omdat eiser heeft verklaard een partner en minderjarig kind in Nederland te hebben. De minister had op grond van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en de Vc, zoals dat ook gaat bij de vraag naar consulaire bijstand, ook moeten vragen of de minister eiser kon helpen in contact te komen met zijn naaste verwanten. Dat dit niet gevraagd is, levert volgens eiser een schending op van artikel 5.5, tweede lid, van het Vb.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 5.5, tweede lid, van het Vb wordt van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de vreemdeling zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan diens naaste verwanten of aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is. Uit de stukken blijkt niet dat eiser om één van beide heeft verzocht. In de enkele stelling van eiser dat hij een door hem niet erkend kind in Nederland heeft en dat hij inmiddels weer contact heeft met de moeder van dit kind, hoefde de minister ook niet een dergelijk verzoek te zien. Verder is het, zoals de minister op de zitting ook aangaf, niet aan de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee om tijdens een gehoor over de inbewaringstelling zelf te onderzoeken of vast te stellen of eiser recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van Chavez-Vilchez. Daarvoor geldt een zelfstandige procedure. Ook had eiser desgewenst later op elk moment via zijn regievoerder kunnen verzoeken om in contact te komen met zijn verwanten. Ook hiervan blijkt niet uit het dossier. Van onzorgvuldig handelen is daarom geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit

6. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand.
7. De rechtbank oordeelt dat uit het dossier niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter pas onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk
is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring hierom onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
8. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden voor de maatregel niet heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
10. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen gebruik is gemaakt van een lichter middel. Hij voert daartoe aan dat de minister de motivering om af te zien van een lichter middel in de maatregel van bewaring heeft geknipt en geplakt uit het proces-verbaal van eisers gehoor voor de inbewaringstelling en dat dit in strijd is met de Mahdi jurisprudentie.1 Dit knip- en plakwerk is onvoldoende om te motiveren waarom geen lichter middel wordt opgelegd.
10. De rechtbank oordeelt – anders dan eiser betoogt – dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Zo heeft de minister overwogen dat eiser onvoldoende middelen van bestaan bezit, geen vaste woon- en verblijfplaats heeft en dat er gelet op het feit dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft

1.ECLI:EU:C:2014:1320.

onttrokken en meermalen heeft verklaard dat hij ondanks het terugkeerbesluit niet naar Algerije wil terugkeren een aanmerkelijk risico bestaat dat eiser zich opnieuw aan het toezicht zal onttrekken en terug zal vallen in criminele gedragingen. Ook wat eiser heeft gesteld over zijn familiebanden in Nederland en Duitsland is meegewogen. Dat daarbij delen uit het gehoor van eiser zijn gekopieerd doet hier niet aan af. Een lichter middel kan enkel opgelegd worden als dit ook daadwerkelijk kan leiden tot de uitzetting van eiser.
Gezien hetgeen hiervoor en verder in de gronden van de maatregel en de motivering daarvan is overwogen zal een lichter middel niet effectief zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzwaarde belangenafweging
12. Eiser stelt dat enkel een gewone belangenafweging is gemaakt en niet de vereiste verzwaarde belangenafweging. Er is alleen gemotiveerd dat eiser geen actie heeft ondernomen om zijn eigen terugkeer te bewerkstellingen. Eiser stelt dat de motivering van de maatregel hierdoor onjuist en onzorgvuldig is.
13. De rechtbank oordeelt dat – anders dan eiser betoogt – de minister in het bestreden besluit een kenbare en voldoende gemotiveerde verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. De minister stelt vast dat eiser per 14 november 2024 zes maanden in vreemdelingenbewaring zit. Bij de belangenafweging is meegewogen dat eiser geen medewerking aan zijn uitzetting verleent, dat er inmiddels een laissez passer (lp) traject is opgestart en dat het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten nog loopt. Verder is overwogen dat niet is gebleken van medische of andere omstandigheden die de detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de verzwaarde belangenafweging onzorgvuldig is of onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank kan volgen waarom de verzwaarde belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. De beroepsgrond slaagt niet.

Zicht op uitzetting

14. Eiser stelt dat de minister het zicht op uitzetting in (flagrante) strijd met de Mahdi- jurisprudentie niet in de maatregel heeft gemotiveerd. Van de voorgedrukte motiveringen op dit punt in de maatregel is er geen enkele aangekruist.
15. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat het zicht op uitzetting in de maatregel wel is gemotiveerd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een standaardmotivering geaccepteerd wordt als genoegzame motivering van het zicht op uitzetting.2 Uit de motivering van de maatregel blijkt dat de minister heeft overwogen dat er een lp traject is opgestart en dat het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten nog aanhangig is. Daarmee is meer dan een standaardmotivering gegeven. Verder bestaat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije.3 In het geval van eiser rappelleert de minister met regelmaat, laatstelijk op 14 november 2024. De rechtbank overweegt dat aan de Algerijnse autoriteiten enige tijd mag worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat het zicht op uitzetting onvoldoende gemotiveerd is of ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.

2.ECLI:NL:RVS:2015:3487.

3 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
Ambtshalve toetsing
16. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 december 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.