uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.47796
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S.H.F. Pols).
Bij besluit van 15 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997].
2. Eiser stelt dat er sprake is van verkeerde en onzorgvuldige voorlichting door het uitreiken van het document M122 (Mededeling toepassing artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, Vw) aan eiser. Ten onrechte heeft geen ophouding plaatsgevonden voorafgaand aan de inbewaringstelling.
3. Uit paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat, als het voornemen bestaat om de vreemdeling in bewaring te stellen aansluitend aan strafrechtelijke detentie, de bevoegde ambtenaar aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie meedeelt dat hij bij beëindiging van zijn detentie op grond van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Op de plaats bestemd voor verhoor wordt de vreemdeling vervolgens verder geïnformeerd
over de te volgen procedure. Deze mededeling wordt gedaan door middel van een formulier M122. Dit is in het geval van eiser ook gebeurd. In het dossier of in wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat dit betekent dat eiser onjuist of onzorgvuldig is voorgelicht of (al dan niet) opgehouden. Zoals de minister op de zitting terecht heeft gesteld is het document M122 op zichzelf niet op rechtsgevolg gericht en staat daar ook niet in dat eiser anders dan in een mogelijk gehoor voor inbewaringstelling zal worden gehoord. De beroepsgrond slaagt niet.
Gehoor voor inbewaringstelling
4. Eiser stelt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld tijdens het gehoor voor inbewaringstelling. De minister had naar aanleiding van verklaringen van eiser moeten onderzoeken of eiser recht had op een verblijfsvergunning op grond van Chavez-Vilchez, omdat eiser heeft verklaard een partner en minderjarig kind in Nederland te hebben. De minister had op grond van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en de Vc, zoals dat ook gaat bij de vraag naar consulaire bijstand, ook moeten vragen of de minister eiser kon helpen in contact te komen met zijn naaste verwanten. Dat dit niet gevraagd is, levert volgens eiser een schending op van artikel 5.5, tweede lid, van het Vb.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 5.5, tweede lid, van het Vb wordt van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de vreemdeling zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan diens naaste verwanten of aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is. Uit de stukken blijkt niet dat eiser om één van beide heeft verzocht. In de enkele stelling van eiser dat hij een door hem niet erkend kind in Nederland heeft en dat hij inmiddels weer contact heeft met de moeder van dit kind, hoefde de minister ook niet een dergelijk verzoek te zien. Verder is het, zoals de minister op de zitting ook aangaf, niet aan de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee om tijdens een gehoor over de inbewaringstelling zelf te onderzoeken of vast te stellen of eiser recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van Chavez-Vilchez. Daarvoor geldt een zelfstandige procedure. Ook had eiser desgewenst later op elk moment via zijn regievoerder kunnen verzoeken om in contact te komen met zijn verwanten. Ook hiervan blijkt niet uit het dossier. Van onzorgvuldig handelen is daarom geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit
6. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand.
7. De rechtbank oordeelt dat uit het dossier niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter pas onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk
is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring hierom onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
8. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden voor de maatregel niet heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
10. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen gebruik is gemaakt van een lichter middel. Hij voert daartoe aan dat de minister de motivering om af te zien van een lichter middel in de maatregel van bewaring heeft geknipt en geplakt uit het proces-verbaal van eisers gehoor voor de inbewaringstelling en dat dit in strijd is met de Mahdi jurisprudentie.1 Dit knip- en plakwerk is onvoldoende om te motiveren waarom geen lichter middel wordt opgelegd.
10. De rechtbank oordeelt – anders dan eiser betoogt – dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Zo heeft de minister overwogen dat eiser onvoldoende middelen van bestaan bezit, geen vaste woon- en verblijfplaats heeft en dat er gelet op het feit dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft