ECLI:NL:RBDHA:2024:22294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser niet in behandeling genomen op grond van interstatelijk vertrouwensbeginsel naar Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft op 18 september 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit is gebaseerd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat Nederland ervan uitgaat dat Kroatië de internationale verplichtingen ten aanzien van asielzoekers respecteert.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en betoogd dat de omstandigheden in Kroatië zodanig zijn dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd. Hij verwijst naar zijn persoonlijke ervaringen en de algemene situatie in Kroatië, waar hij vreest voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat Kroatië in beginsel voldoet aan de internationale verplichtingen en dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de Kroatische asielprocedure. Eiser heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat zijn asielaanvraag in Nederland behandeld zou moeten worden. De rechtbank heeft het beroep van eiser dan ook kennelijk ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50252

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond van Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 2002.
Hij heeft op 18 september 2024 een asielaanvraag gedaan.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 9 september 2024 al in Kroatië om internationale bescherming heeft verzocht. Nederland heeft op grond hiervan op 26 september 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Kroatische autoriteiten. Op 10 oktober 2024 heeft Kroatië het verzoek geaccepteerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Kroatië vaststaat.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en stelt daartoe als volgt. Uit eisers verklaringen volgt dat de Kroatische autoriteiten niet de internationale verplichtingen nakomen. Bij overdracht aan Kroatië loopt eiser daarom het risico op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest. [3] Ook blijkt uit de algemene landeninformatie dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië. Volgens eiser zijn in de uitspraak van de Afdeling [4] van 9 oktober 2024 [5] de omstandigheden in de opvangcentra niet betrokken. Daarnaast loopt eiser het risico om te worden gedetineerd. De omstandigheden in Kroatische detentiecentra zijn schadelijk voor de gezondheid. Als eiser niet wordt gedetineerd, zal hij geen opvang krijgen. Hij krijgt dan ook geen geld en geen toegang tot de arbeidsmarkt. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit gebruik gemaakt van ‘standaard tekst’. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarnaast is door verweerder niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden en verklaringen van eiser. Verweerder maakt niet duidelijk waarom hij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag van eiser onverplicht te behandelen. Er is sprake van een motiveringsgebrek.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
6. De Afdeling heeft op 9 oktober 2024 geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië nog altijd kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [7] De Afdeling is hier ook ingegaan op de omstandigheden in de Kroatische opvangcentra. Het is aan eiser om aan de hand van objectieve informatie aannemelijk te maken dat in het geval van Kroatië aanleiding bestaat om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Eiser is daarin niet geslaagd.
7. Eiser heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant slachtoffer zal worden van pushbacks bij overdracht naar Kroatië of dat hij na overdracht in zodanig slechte omstandigheden terecht zal komen dat de bijzonder hoge drempel als bedoeld in het Jawo-arrest [8] wordt bereikt. De Afdeling heeft overwogen dat het al dan niet plaatsvinden van pushbacks aan de buitengrenzen en soms ook verder naar het binnenland onvoldoende is voor het oordeel dat ook Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Volgens de Afdeling mag er op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten de Dublinclaimanten niet in strijd met de mensenrechten zullen behandelen. De ervaringen die eiser stelt zelf te hebben gehad, hebben plaatsgevonden toen hij illegaal Kroatië was ingereisd. Eiser zal echter terugkeren als Dublinclaimant, hetgeen een andere situatie is. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht als Dublinclaimant een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
8. Eiser heeft evenmin informatie overgelegd waaruit blijkt dat in Kroatië sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Niet kan worden gesproken van structurele tekortkomingen in de Kroatische asielprocedure. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord van 10 oktober 2024 de terugname van eiser geaccepteerd. Dat betekent dat zijn asielaanvraag in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Kroatië (onrechtmatig) zal worden gedetineerd en/of geen opvang en (leef)geld krijgt. Indien eiser na overdracht vindt dat Kroatië zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Kroatië te klagen. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Verweerder heeft in het bestreden besluit de verklaringen van eiser benoemd. Verweerder is daarmee aan de hand van de beschikbare informatie van eiser voldoende ingegaan op alle gronden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dat daarbij mede gebruik is gemaakt van ‘standaardtekst’, maakt nog niet dat die overwegingen niet van toepassing zijn op eiser. Verweerder heeft in de genoemde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Er is namelijk niet gebleken van zodanig bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Kroatië van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek van eiser aan zich had moeten trekken.
10. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, met zaaknummer ECLI:EU:C:2019:218.