Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 oktober 2024 en 18 november 2024 volgt dat (het voortduren van) de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag ligt, rechtmatig was.Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in het laatste vervolgberoep. Dat is 11 november 2024.
Termijnoverschrijding sluiten vooronderzoek
4. De rechtbank merkt ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 19 december 2024 ingediend. Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw dient het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift te worden gesloten. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak het vooronderzoek uiterlijk op 26 december 2024 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 27 december 2024 gesloten. De termijn zoals genoemd in artikel 96, eerste lid, van de Vw is dus overschreden.
5. De overschrijding van deze termijn is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Er is echter sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM,omdat wordt uitgegaan van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit.Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring vanwege de enkele termijnoverschrijding onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij overeenkomstig artikel 96, tweede lid, van de Vw uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek had moeten sluiten. Eiser is als gevolg van de termijnoverschrijding dan ook niet in zijn belangen geschaad.
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft geen actie ondernomen tussen het opschalingsbezoek op 20 november 2024 en het contact met de Tunesische ambassade op 10 december 2024. Het lag op de weg van verweerder om sneller te handelen, nu in het verleden ten behoeve van eiser een LPis afgegeven.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van eisers uitzetting naar Tunesië. Uit de voortgangsrapportage blijkt namelijk het volgende. Op 14 november 2024 heeft verweerder een afspraak voor een persoonlijk bezoek aan de Tunesische ambassade ingepland. Een zogenaamd opschalingsbezoek heeft op 20 november 2024 bij de Tunesische ambassade plaatsgevonden, waarbij verweerder onder meer voor de zaak van eiser aandacht heeft gevraagd betreffende het LP-traject. De ambassade heeft tijdens dit bezoek uitgelegd dat er geen werkwijze is hoe moet worden omgegaan met het wederom verstrekken/verlengen van een (nieuwe) LP. De ambassade wil daarom een schriftelijk antwoord ontvangen van de Tunesische autoriteiten. De ambassade heeft ook aan verweerder meegedeeld dat zij meerdere keren hebben gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten, maar nog steeds in afwachting zijn van een reactie. Verweerder heeft op 10 december 2024 opnieuw contact opgenomen met de Tunesische ambassade, waarbij hij wederom heeft gevraagd of er al duidelijkheid is over eisers LP-traject. De ambassade deelde mee dat er nog geen reactie is ontvangen van de Tunesische autoriteiten. Op 12 december 2024 heeft de ambassade aan verweerder telefonisch meegedeeld dat er voor eiser een nieuwe vlucht kan worden aangevraagd en dat een nieuwe LP wordt afgegeven zodra de vluchtgegevens bekend zijn. Verweerder heeft vervolgens een vlucht naar Tunesië gepland op 8 januari 2025.
8. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder afhankelijk was van de Tunesische ambassade en van de Tunesische autoriteiten. De enkele omstandigheid dat verweerder tussen 20 november 2024 en 10 december 2024 niet opnieuw contact heeft opgenomen met de Tunesische ambassade, geeft geen aanleiding tot een andere conclusie. Daarbij komt dat verweerder op 6 december 2024 een vertrekgesprek heeft gehouden met eiser. Het houden van een vertrekgesprek is een vertrekhandeling. Tijdens dit vertrekgesprek heeft eiser verklaard dat hij geen actie heeft ondernomen om aan zijn inspanningsverplichting te voldoen. Overigens blijft niet onopgemerkt dat het aan eiser te wijten is dat hij niet eerder is uitgezet naar Tunesië, nu hij zich op de geplande uitzettingsdatum van 12 oktober 2024 zodanig verzette dat hij door de gezagvoerder van het vliegtuig werd geweigerd.
9. Eiser stelt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, omdat in de voortgangsrapportage niet is vermeld of een nieuwe LP is verstrekt. Het is daardoor onduidelijk en onzeker of de geplande uitzetting op 8 januari 2025 door kan gaan.
10. De rechtbank is van oordeel dat uit de voortgangsrapportage duidelijk volgt dat de Tunesische ambassade aan verweerder heeft meegedeeld dat een nieuwe LP wordt verstrekt zodra de vluchtgegevens bekend zijn. De rechtbank ziet op voorhand geen aanleiding om aan deze mededeling te twijfelen. Dit betekent dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië aanwezig is. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
11. Mede gelet op het voorgaande stelt eiser dat de voortduring van de maatregel van bewaring in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en niet langer proportioneel is. De belangen van eiser bij invrijheidstelling wegen zwaarder dan de belangen van verweerder bij voortduring van de maatregel van bewaring. Verweerder dient een lichter middel op te leggen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen lichter middel aan eiser heeft opgelegd. Er is sprake van een risico op onttrekking aan het toezicht. Daar komt bij dat verweerder voldoende voortvarend handelt en hij voornemens is eiser uit te zetten binnen korte termijn, namelijk op 8 januari 2025. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser geen medewerking aan zijn uitzetting verleent. Er is geen strijd met het evenredigheidsbeginsel. De beroepsgrond faalt.
13. Ook overigens is er geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.