ECLI:NL:RBDHA:2024:22223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
NL24.51034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting van Tunesische eiser

Op 30 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduring van de maatregel van bewaring van een Tunesische eiser. De eiser had op 19 september 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Tegen deze maatregel heeft de eiser beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 27 december 2024 zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was, en dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode na 11 november 2024, het moment waarop het onderzoek in het laatste vervolgberoep was gesloten.

De rechtbank heeft geconstateerd dat de termijn voor het sluiten van het vooronderzoek op 26 december 2024 was, maar dat dit op 27 december 2024 is gebeurd. Ondanks deze termijnoverschrijding heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van onrechtmatigheid, omdat de beslissing voortvarend was en de belangen van de eiser niet geschaad zijn. De rechtbank heeft ook de stelling van de eiser verworpen dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van de uitzetting naar Tunesië. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting is en dat de voortduring van de maatregel van bewaring niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51034

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 september 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 27 december 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 oktober 2024 en 18 november 2024 volgt dat (het voortduren van) de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag ligt, rechtmatig was. [1] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in het laatste vervolgberoep. Dat is 11 november 2024.
Termijnoverschrijding sluiten vooronderzoek
4. De rechtbank merkt ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 19 december 2024 ingediend. Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw dient het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift te worden gesloten. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak het vooronderzoek uiterlijk op 26 december 2024 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 27 december 2024 gesloten. De termijn zoals genoemd in artikel 96, eerste lid, van de Vw is dus overschreden.
5. De overschrijding van deze termijn is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Er is echter sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM, [2] omdat wordt uitgegaan van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit. [3] Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring vanwege de enkele termijnoverschrijding onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij overeenkomstig artikel 96, tweede lid, van de Vw uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek had moeten sluiten. Eiser is als gevolg van de termijnoverschrijding dan ook niet in zijn belangen geschaad.
Voortvarend handelen
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft geen actie ondernomen tussen het opschalingsbezoek op 20 november 2024 en het contact met de Tunesische ambassade op 10 december 2024. Het lag op de weg van verweerder om sneller te handelen, nu in het verleden ten behoeve van eiser een LP [4] is afgegeven.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van eisers uitzetting naar Tunesië. Uit de voortgangsrapportage blijkt namelijk het volgende. Op 14 november 2024 heeft verweerder een afspraak voor een persoonlijk bezoek aan de Tunesische ambassade ingepland. Een zogenaamd opschalingsbezoek heeft op 20 november 2024 bij de Tunesische ambassade plaatsgevonden, waarbij verweerder onder meer voor de zaak van eiser aandacht heeft gevraagd betreffende het LP-traject. De ambassade heeft tijdens dit bezoek uitgelegd dat er geen werkwijze is hoe moet worden omgegaan met het wederom verstrekken/verlengen van een (nieuwe) LP. De ambassade wil daarom een schriftelijk antwoord ontvangen van de Tunesische autoriteiten. De ambassade heeft ook aan verweerder meegedeeld dat zij meerdere keren hebben gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten, maar nog steeds in afwachting zijn van een reactie. Verweerder heeft op 10 december 2024 opnieuw contact opgenomen met de Tunesische ambassade, waarbij hij wederom heeft gevraagd of er al duidelijkheid is over eisers LP-traject. De ambassade deelde mee dat er nog geen reactie is ontvangen van de Tunesische autoriteiten. Op 12 december 2024 heeft de ambassade aan verweerder telefonisch meegedeeld dat er voor eiser een nieuwe vlucht kan worden aangevraagd en dat een nieuwe LP wordt afgegeven zodra de vluchtgegevens bekend zijn. Verweerder heeft vervolgens een vlucht naar Tunesië gepland op 8 januari 2025.
8. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder afhankelijk was van de Tunesische ambassade en van de Tunesische autoriteiten. De enkele omstandigheid dat verweerder tussen 20 november 2024 en 10 december 2024 niet opnieuw contact heeft opgenomen met de Tunesische ambassade, geeft geen aanleiding tot een andere conclusie. Daarbij komt dat verweerder op 6 december 2024 een vertrekgesprek heeft gehouden met eiser. Het houden van een vertrekgesprek is een vertrekhandeling. Tijdens dit vertrekgesprek heeft eiser verklaard dat hij geen actie heeft ondernomen om aan zijn inspanningsverplichting te voldoen. Overigens blijft niet onopgemerkt dat het aan eiser te wijten is dat hij niet eerder is uitgezet naar Tunesië, nu hij zich op de geplande uitzettingsdatum van 12 oktober 2024 zodanig verzette dat hij door de gezagvoerder van het vliegtuig werd geweigerd.
Zicht op uitzetting
9. Eiser stelt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, omdat in de voortgangsrapportage niet is vermeld of een nieuwe LP is verstrekt. Het is daardoor onduidelijk en onzeker of de geplande uitzetting op 8 januari 2025 door kan gaan.
10. De rechtbank is van oordeel dat uit de voortgangsrapportage duidelijk volgt dat de Tunesische ambassade aan verweerder heeft meegedeeld dat een nieuwe LP wordt verstrekt zodra de vluchtgegevens bekend zijn. De rechtbank ziet op voorhand geen aanleiding om aan deze mededeling te twijfelen. Dit betekent dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië aanwezig is. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Lichter middel
11. Mede gelet op het voorgaande stelt eiser dat de voortduring van de maatregel van bewaring in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en niet langer proportioneel is. De belangen van eiser bij invrijheidstelling wegen zwaarder dan de belangen van verweerder bij voortduring van de maatregel van bewaring. Verweerder dient een lichter middel op te leggen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen lichter middel aan eiser heeft opgelegd. Er is sprake van een risico op onttrekking aan het toezicht. Daar komt bij dat verweerder voldoende voortvarend handelt en hij voornemens is eiser uit te zetten binnen korte termijn, namelijk op 8 januari 2025. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser geen medewerking aan zijn uitzetting verleent. Er is geen strijd met het evenredigheidsbeginsel. De beroepsgrond faalt.
Ambtshalve toetsing
13. Ook overigens is er geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is op 30 december 2024 gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 9 januari 2003, ECLI:CE:ECHR:2003:0109JUD005526300, JV 2003/129
4.Laissez-passer.