ECLI:NL:RBDHA:2024:222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 17 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft betoogd dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Duitsland, maar de rechtbank stelt vast dat hij geregistreerd is in het Eurodac-systeem met een referentienummer dat duidt op een asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen.

Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de asielprocedure in Duitsland structurele tekortkomingen vertoont. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de Duitse autoriteiten niet aan hun internationale verplichtingen voldoen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37098

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer 1], eiser

(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met zaaknummer NL23.37099, op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor die asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Is Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag?
5. Eiser betoogt allereerst dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Duitsland en dat daarom dus niet van het claimakkoord mag worden uitgegaan. Eiser is volgens hem slechts aangehouden in Duitsland en op dat moment gedwongen om vingerafdrukken af te geven. Het geven van vingerafdrukken hield verband met het plaatsen in vreemdelingenbewaring in Duitsland, en niet met het doen van een asielaanvraag, aldus eiser.
5.1.
Iedere geregistreerde vreemdeling heeft een referentienummer in het Eurodac systeem. De regels hiervoor zijn vastgelegd in de Eurodacverordening. Aan dit referentienummer worden gegevens ondubbelzinnig aan deze persoon gekoppeld. Dat volgt uit artikel 24, derde lid, van de Eurodac-verordening. Uit dat referentienummer kan ook worden opgemaakt of het gaat om een asielzoeker. Volgens het vierde lid van dit artikel begint het referentienummer met de kenletter(s) waarmee de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden wordt aangeduid. Na de kenletter(s) volgt de identificatie van de personencategorie. De rechtbank begrijpt dit zo, dat het gaat om het eerste cijfer na de kenletter(s). Uit dit artikellid in samenhang met artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening volgt dat gegevens van asielzoekers worden aangeduid met “1”. Verder volgt uit artikel 24, vierde lid, in samenhang met artikel 14, eerste lid, van de Eurodac-verordening dat gegevens van derdelanders die zijn aangehouden in verband met illegaal overschrijden van de grens van de lidstaat, worden aangeduid met “2”.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat uit het Eurodac-resultaat volgt dat eiser in Duitsland is geregistreerd met referentienummer [nummer 2]. Daaruit leidt de rechtbank af dat eiser in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. De staatssecretaris mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook vanuit gaan dat Eurodac-registraties zorgvuldig plaatsvinden. [2] Eiser heeft met zijn enkele verklaring dat hij geen asielverzoek heeft ingediend in Duitsland en dat hij alleen in het kader van vreemdelingenbewaring zijn vingerafdrukken heeft afgestaan, niet aannemelijk gemaakt dat de Eurodac-gegevens onjuist zijn. Bovendien heeft de staatssecretaris tijdens de zitting terecht opgemerkt dat uit het claimakkoord blijkt dat Duitsland het claimverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening heeft geaccepteerd. Hieruit volgt dat eiser in Duitsland een asielverzoek heeft gedaan, deze door de Duitse autoriteiten is behandeld en vervolgens is afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kan de staatssecretaris wat betreft Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt daarnaast dat de staatssecretaris wat betreft Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Dit blijkt allereerst uit het feit dat hij tegen zijn wil een asielaanvraag heeft gedaan door zijn vingerafdrukken af te geven. De Duitse autoriteiten hebben de Dublinverordening daarom onjuist toegepast. Eiser stelt verder dat, indien de Duitse autoriteiten meenden dat hij zich illegaal op het Duitse grondgebied bevond, hij uitgezet had moeten worden naar Tunesië. Daarnaast zijn de opvangomstandigheden in Duitsland significant slechter dan die in Nederland. Er was namelijk geen toezicht, er heerste een groot gevoel van onveiligheid en de opvanglocatie was vervuild. Ook betoogt eiser dat (gratis) rechtshulp ontbreekt in Duitsland. Eiser kreeg geen advocaat toegewezen en heeft nooit informatie ontvangen over de Duitse asielprocedure. Bovendien betoogt eiser dat hij geen medische zorg zal krijgen in Duitsland. Dat hij bij de Duitse autoriteiten kan klagen als zich problemen voordoen, garandeert niet dat hij zich gedurende de looptijd van een asielprocedure in Duitsland in een situatie zou bevinden waar wél van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Wat betreft het ontbreken van voor hem beschikbare medische zorg zou dit namelijk betekenen dat hij die niet krijgt gedurende de looptijd van een mogelijke klacht.
6.1.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Duitsland overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Duitsland. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [3]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Uit de enkele verklaring van eiser dat hij niet wist dat hij een asielaanvraag heeft ingediend door zijn vingerafdrukken af te geven in Duitsland, kan niet worden geconcludeerd dat de asielprocedure in Duitsland structurele en ernstige tekortkomingen kent. Ook blijkt hieruit niet dat Duitsland de Dublinverordening onjuist heeft toegepast. Eiser heeft deze stellingen niet verder onderbouwd. Wat betreft eisers betoog dat hij liever naar Tunesië was uitgezet als de Duitse autoriteiten meenden dat hij zich illegaal op het grondgebied van Duitsland bevond, oordeelt de rechtbank dat eiser er zelf voor heeft gekozen om Duitsland te verlaten waardoor het voor de Duitse autoriteiten niet mogelijk was om hem uit te zetten. [4] De rechtbank is verder van oordeel dat eiser zijn verklaringen over de opvangfaciliteiten in Duitsland niet heeft onderbouwd. Uit enkel eisers verklaringen kan niet worden opgemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangfaciliteiten. Tot slot oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat de Procedurerichtlijn geen onvoorwaardelijk recht biedt op (gratis) rechtsbijstand in asielprocedures. Uit artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn volgt dat (kosteloze) rechtsbijstand in het geval van een beroepsprocedure mogelijk moet zijn, maar dat hier ook voorwaarden aan verbonden kunnen worden. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij geen informatie heeft ontvangen over de Duitse asielprocedure en dat hij geen rechtshulp heeft gekregen.
Wat betreft eisers betoog dat hij geen medische zorg krijgt gedurende de looptijd van een mogelijke klacht over het ontbreken van die medische zorg, oordeelt de rechtbank dat eiser in de eerste plaats al niet heeft onderbouwd dat hij medische problemen heeft. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Duitsland de benodigde medische zorg voor hem ontbreekt. Indien eiser van mening is dat de Duitsland zich tegenover hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt, dient hij zich te wenden tot de daartoe bevoegde (hogere) Duitse autoriteiten om te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die (hogere) autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
7. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de staatssecretaris hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan besproken in voormelde rechtsoverwegingen, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door eisers beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag terecht niet in behandeling is genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147 en ABRvS 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659.
3.Zie bv. ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.
4.P. 4 en 5 Verslag gehoor aanmeldfase.