ECLI:NL:RBDHA:2024:22131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.36189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser op basis van ongeloofwaardigheid van asielmotieven en identiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 december 2024, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die stelt homoseksueel te zijn, heeft op 31 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 17 september 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep op 12 december 2024, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en de minister aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig is. De eiser heeft verklaard dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen Gambia heeft moeten ontvluchten. Echter, de rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de eiser inconsistent zijn en niet overeenkomen met de gegevens die zijn geregistreerd in Eurodac, waaruit blijkt dat de vingerafdrukken van de eiser in 2014 in Italië zijn geregistreerd. De rechtbank oordeelt dat de minister niet onterecht heeft geconcludeerd dat de identiteit van de eiser ongeloofwaardig is.

De rechtbank wijst erop dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen en dat zijn verklaringen over zijn relatie met een Chinese man en de problemen die hij heeft ondervonden, niet consistent zijn. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen en dat het beroep van de eiser ongegrond is. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en de eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt [eiser] te heten, heeft de Gambiaanse nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1997. Hij heeft op 31 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 september 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is omdat de minister het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser verklaart een relatie te zijn aangegaan met een Chinese man, [naam 1], die een timmerwerkplaats had. Eiser en [naam 1] zijn op enig moment betrapt door eisers moeder en broer. Eiser is naar eigen zeggen door zijn eigen moeder in zijn borst gestoken. Ook hebben eisers ouders hem naar eigen zeggen proberen te vergiftigen. Eiser heeft daarop Gambia moeten ontvluchten. Eiser verklaart verder dat hij door de relatie met [naam 1] ook zijn geloof in de Islam is verloren. Verder heeft eiser verklaard dat hij door de gemeenschap is gedwongen een spirituele eed af te leggen en dat hij nooit van zijn geloof zal afvallen omdat hij betrokken was bij een bijeenkomst die een Christelijke leraar had georganiseerd naar aanleiding van het overlijden van een van zijn klasgenotes door een mislukte vrouwenbesnijdenis.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Homoseksuele geaardheid en daaruit voortvloeiende problemen;
Spirituele eed en daaruit voortvloeiende problemen;
Afvalligheid van de Islam;
Eisers oom is een vooraanstaande Imam waardoor eiser wordt gezocht in Gambia.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat alleen eisers herkomst en nationaliteit geloofwaardig zijn. Eisers identiteit en de overige asielmotieven zijn volgens de minister ongeloofwaardig. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.
Heeft de minister de identiteit van eiser ongeloofwaardig mogen vinden?
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte zijn identiteit ongeloofwaardig heeft bevonden en dat er sprake moet zijn van een persoonsverwisseling. Eiser wijst erop dat de minister geen gegevens heeft overgelegd waaruit volgt dat het daadwerkelijk eisers vingerafdrukken zijn die in 2014 in Italië zijn afgegeven. Door het niet opvragen van de aan de Eurodac-melding ten grondslag liggende data heeft de minister volgens eiser niet voldaan aan de samenwerkingsplicht. Eiser benadrukt dat hij in Italië, anders dan de minister stelt, geen asielaanvraag heeft gedaan.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat uit Eurodac blijkt dat de vingerafdrukken van eiser in 2014 in Italië zijn geregistreerd en dat hij bij de Duitse autoriteiten bekend is als [naam 2] met geboortedatum [geboortedatum 2] 2001. Verder blijkt uit Eurodac dat eiser op 29 september 2014 een asielverzoek heeft gedaan in Italië. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat de Nederlandse autoriteiten in beginsel van deze resultaten mogen uitgaan, tenzij de vreemdeling aannemelijk maakt dat deze resultaten mogelijk onjuist zijn. [1] Eiser heeft niet onderbouwd waarom deze Eurodac- resultaten volgens hem onjuist zijn. Eisers enkele stellingen dat hij in Italië geen asielaanvraag heeft gedaan en dat mogelijk sprake is van een persoonsverwisseling zijn daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat voor de minister in dit geval geen reden bestond om navraag te doen bij de Italiaanse, dan wel de Duitse autoriteiten. De samenwerkingsplicht is daarom niet geschonden. [2]
Heeft de minister de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig mogen vinden?
8. Eiser stelt dat de minister hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij in het aanmeldgehoor heeft gesproken over biseksualiteit, maar dat hij zich in het nader gehoor heeft omschreven als homoseksueel. Verder stelt eiser dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eiser als Gambiaan niet is gewend om over gevoelens te praten. De minister mag hem daarom ook niet tegenwerpen dat hij oppervlakkig verklaart over zijn gevoelens als gevolg van zijn homoseksuele geaardheid. De minister heeft dit volgens eiser met een te westerse bril beoordeeld. Verder getuigt de omstandigheid dat de minister aan eiser tegenwerpt dat hij wisselend heeft verklaard over de naam van [naam 1] vooral van vooringenomenheid van de minister. Eiser wijst erop dat hij het proces verbaal bij de AVIM niet heeft ondertekend en dat ook nergens uit blijkt dat de medewerker van de AVIM de naam van [naam 1] niet gewoon verkeerd heeft opgeschreven. [3] Ook werpt de minister eiser ten onrechte tegen dat hij niet duidelijk heeft verklaard over hoe oud hij was toen hij [naam 1] ontmoette. De minister werpt hem ten onrechte tegen dat hij naar eigen zeggen geboren is in 1997 en dat hij in 2018 in Italië is aangekomen en eerst een jaar in Libië heeft verbleven en dat eiser dan dus 22 jaar oud zou zijn. Eiser heeft verklaard 22 of 23 jaar oud te zijn, omdat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard.
Ook stelt eiser dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij geen namen kan noemen van LHBTI-belangenorganisaties, omdat hij ook een beetje Nederlands heeft kunnen leren via YouTube. Verder werpt de minister eiser ten onrechte tegen dat hij pas laten tijdens het nader gehoor en niet in het vrije relaas pas verklaard over de vergiftigingspoging door zijn ouders.
Het juridisch kader
9. Het toetsingskader voor de beoordeling van de geloofwaardigheid in zaken betreffende seksuele gerichtheid wordt gevormd door de ABRvS [4] en de Werkinstructie 2019/17 ‘
Horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd’. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het voor de vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aannemelijk te maken dat hij LHBTI is.
Bij het horen en bij de beoordeling van de geloofwaardigheid betrekt de minister de volgende thema’s:
(i) privéleven;
(ii) huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van LHBTI groepen;
(iii) contact met LHBTI’ers in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;
(iv) discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid wordt betrokken of de verklaringen consistent zijn en overeenkomen met hetgeen bekend is over de algemene situatie (ten aanzien van LHBTI’ers) in het land van herkomst. Het zwaartepunt ligt bij het persoonlijke, authentieke, verhaal dat een vreemdeling vertelt over en vanuit zijn ervaringen.
Wat vindt de rechtbank?
10. De beroepsgronden slagen niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het
standpunt dat dit asielmotief ongeloofwaardig is. Gezien het onder 7 overwogene heeft de minister aan zijn standpunt ten grondslag mogen leggen dat het asielmotief en de verklaringen die eiser daarover heeft afgelegd tegenstrijdig zijn aan de registratie van eiser in Italië van 2014. De tijdlijn en de reisroute die eiser heeft geschetst in zijn verklaringen kunnen volgens de minister daarom niet kloppen. Verder heeft de minister zijn standpunt mogen baseren op de omstandigheid dat eiser met zijn verklaringen niet inzichtelijk heeft gemaakt welke gevoelens en gedachten hij had over het ontdekken van zijn gestelde geaardheid. Eiser verklaart vooral over seksuele ervaringen en de daarbij behorende gevoelens. Terwijl eiser heeft verklaard het onderscheid te kennen tussen liefdesgevoelens en seksuele interactie weet hij niet meer te verklaren dan dat zijn omgang met [naam 1] hem gelukkig maakte. Verder heeft eiser volgens de minister ook geen antwoord gegeven op de vraag wat de ontdekking van zijn gestelde geaardheid met hem deed, gezien de omstandigheid dat hij in een streng religieus land opgroeide. Eiser gaf slechts aan dat hij geen details had over hoe mensen over hem dachten. Na doorvragen gaf eiser slechts aan dat hij zich moest verbergen. Na nogmaals doorvragen over zijn gevoelens geeft eiser slechts oppervlakkige antwoorden als ‘moeilijk’, ‘het voelde oké’ en ‘emotioneel trauma’ zonder dat eiser uitlegt wat dat precies betekende in zijn situatie. De minister stelt niet ten onrechte dat gezien het land waarin eiser opgroeide en dat zijn vader volgens eiser een vooraanstaande Imam was, hij daarover uitgebreider moet kunnen verklaren. Verder mag de minister zijn standpunt baseren op de tegenstrijdige verklaringen van eiser over de naam van zijn gestelde partner. In het aanmeldgehoor heeft eiser deze man aangeduid als ‘
[naam 3]’ heet terwijl hij in het nader gehoor spreekt over [naam 1]. Van eiser mag worden verwacht dat hij de naam van zijn gestelde partner, met wie hij naar eigen zeggen acht jaar een relatie heeft gehad, opnoemt. De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat er mogelijk sprake is geweest van een verkeerde notatie door de AVIM. Het verschil in klank en schrijfwijze is daarvoor te groot. Ook mag de minister aan eiser tegenwerpen dat hij onvoldoende weet te verklaren over de relatie die hij naar eigen zeggen met [naam 1] had. Eiser weet slechts te verklaren waar hij hem heeft ontmoet en kan aangeven wat hij leuk en minder leuk aan hem vond. Eiser heeft volgens de minister weliswaar enige kennis over de situatie van LHBTI’ers in Nederland maar weet over zijn eigen situatie niet te verklaren. Dit weegt volgens de minister niet in negatieve maar ook niet in positieve zin mee voor eiser. Ook heeft eiser volgens de minister enige kennis over de situatie van LHBTI’ers in Gambia maar daarover stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat dit niet opweegt tegenover zijn overige ongeloofwaardig bevonden verklaringen over dit asielmotief. Eiser heeft aangegeven naar feesten te zijn geweest van LHBTI-organisaties in Nederland, maar weet de namen van deze organisaties niet te geven. Ook heeft eiser volgens de minister niet weten aan te geven waarvoor hij terecht kan bij LHBTI-organisaties of waarmee zijn hem eventueel zouden kunnen helpen. De minister wijst erop dat daar in het COA veel aandacht aan wordt besteed. De minister mag dit gebrek aan kennis aan eiser tegenwerpen.
10.1.
De minister stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat de door eiser gestelde problemen die hij heeft ondervonden nadat hij zei te zijn betrapt met [naam 1] ook niet geloofwaardig zijn, omdat hij daarover tegenstrijdig heeft verklaard. Volgens de minister heeft eiser in het aanmeldgehoor bij de AVIM verklaard te zijn neergestoken en te zijn vergiftigd, terwijl hij in het nader gehoor slechts heeft verklaard te zijn neergestoken. Eiser begint pas over de vergiftiging als hij daarop wordt aangesproken door de ambtenaar die het gehoor afnam. De minister mag zich daarover op het standpunt stellen dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit asielmotief. Dat eiser tijdens het vrije relaas is onderbroken door de gehoormedewerker blijkt niet uit het verslag van het nader gehoord. [5] Wel blijkt uit het verslag van het nader gehoor dat de gehoormedewerker aan het einde van het vrije relaas eiser meermaals heeft gevraagd of hij alles heeft kunnen vertellen. Ook al zou eiser door de gehoor medewerker op enig moment zijn onderbroken dan nog heeft eiser de mogelijkheid gehad tijdens vrije relaas te verklaren over de vergiftigingspoging. Ook stelt de minister terecht dat eiser wisselend heeft verklaard over wanneer hij het land heeft verlaten na de gestelde problemen. Aan de ene kant verklaart eiser te zijn betrapt, te zijn gestoken, te zijn flauwgevallen en daarop te zijn gevlucht, terwijl hij ook verklaart na het incident van zijn familie nog vergiftigd voedsel te hebben gekregen van zijn ouders.
Heeft de minister het afleggen van een spirituele eed ongeloofwaardig mogen vinden?
11. Eiser stelt dat de minister ten onrechte niet geloofwaardig vindt dat de tolk tijdens het nader gehoor zou hebben uitgelegd hoe het fenomeen spirituele eed zou werken en welke gevolgen dat zou hebben. Als de minister dit niet gelooft, dan had hij daar volgens eiser navraag over moeten doen bij de tolk of bij de gehoormedewerker. Dit heeft de minister niet gedaan zodat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek.
12. De beroepsgrond slaagt niet. Uit de strekking van het betoog van eiser hierover volgt dat de tolk zou hebben verklaard over het fenomeen spirituele eed en hoe een dergelijk proces in west Afrika zou werken. De minister heeft er ter zitting echter op gewezen dat zij niet zozeer betwist dat het fenomeen spirituele eed bestaat, maar dat eisers verklaringen daarover ongeloofwaardig zijn. Tegen de inhoudelijke beoordeling door de minister van dit asielmotief heeft eiser in beroep echter geen gronden gericht.
Heeft de minister ongeloofwaardig mogen vinden dat de oom van eiser en vooraanstaande Imam is?
13. Eiser stelt dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de Youtube filmpjes waarin de oom van eiser te zien is. Die heeft hij, anders dan de minister stelt, in de correcties en aanvullingen aangeleverd. De minister heeft van deze filmpjes kennelijk geen kennis genomen. Dit is volgens eiser een zorgvuldigheidsgebrek.
14. De beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich in de eerste plaats terecht op het standpunt dat de identiteit van eiser onbekend is en dat daarom ook niet kan worden vastgesteld dat de oom van eiser inderdaad een belangrijke Imam is in Gambia. De minister heeft op zitting aangegeven dat de links naar de filmpjes niet meer werkten en zij de filmpjes dus inderdaad niet heeft gezien. Zij stelt zich echter terecht op het standpunt dat de filmpjes het standpunt van de minister niet anders maken omdat eiser in die filmpjes naar eigen zeggen zelf niet in beeld is. In dat geval kan sowieso niet worden vastgesteld of de imam op de filmpjes een (familie)relatie heeft met eiser. De omstandigheid dat de imam in het filmpje ook de achternaam ‘[achternaam eiser]’ heeft maakt, anders dan eiser stelt, niet aannemelijker dat de imam de oom van eiser zou zijn.
Terugkeerbesluit
15. Eiser betoogt dat, anders dan de minister stelt, hij in de zienswijze wel degelijk verzocht om het stellen van een termijn voor het verlaten van Nederland. Eiser is naar eigen zeggen dus wel degelijk opgekomen tegen het aan hem opgelegde terugkeerbesluit.
Het juridisch kader
16. Uit artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) volgt dat de minister een vreemdeling, van wie hij de aanvraag krachtens artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000 heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, een vertrektermijn kan onthouden. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vaardigt de minister tegen de vreemdeling - wegens het onthouden van die vertrektermijn - een inreisverbod uit.
17. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat de aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond en dat zij eiser daarom een vertrektermijn heeft mogen onthouden en aan eiser een inreisverbod heeft mogen opleggen. De minister heeft er terecht op gewezen dat door eiser niet is onderbouwd waarom de minister deze verzoeken zou moeten inwilligen. De minister had de verzoeken van eiser tot slot niet hoeven te beschouwen als gronden tegen het opleggen van een terugkeerbesluit als zodanig.

Conclusie en gevolgen

18. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 24 april 2023 en 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2023:1583 en ECLI:NL:RVS:2017:2625 r.o. 3.2.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3743, rechtsoverweging (r.o.) 7.
3.AVIM: Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel
4.Zie ABRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
5.Verslag nader gehoor van 26 juni 2024